Op Tweakers verschijnen dagelijks tientallen nieuwsberichten, maar bij het schrijven weten we zelden hoe het afloopt met de producten, technieken en ontwikkelingen die we bespreken. In deze rubriek lezen we oude berichten terug en kijken we hoe het verderging.
Voor deze 24e editie van Terug in de tijd kijken we naar de maand september van 2003, 2008 en 2013. We gaan het hebben over veelbelovende diensten en technologieën die vandaag niet meer bestaan - althans, niet zoals er toen over werd gesproken - en over overnames die bedrijven achteraf gezien liever niet hadden gedaan. Gelukkig waren er in de afgelopen twintig jaar ook positieve ontwikkelingen. Zo was er vijftien jaar geleden het startschot voor zowel Android als Chrome, en is Netflix na tien jaar ingeburgerd in Nederland. In deze editie gaan we het ook hebben over de eerste levenssignalen van 1Gbit/s-internet. Dat is nu voor vrijwel elk Nederlands huishouden haalbaar. Toch heeft in de praktijk maar een klein deel daadwerkelijk een 1Gbit/s-abo. Maar we beginnen met e-readers in 2003.
Twintig jaar geleden: films kijken op e-ink, digitale camera's definitief op hun retour en de niet-nagekomen belofte van Sony
Wie 'e-ink' leest, denkt waarschijnlijk direct aan e-books. Ze zijn al jaren een digitaal alternatief voor fysieke boeken, maar twintig jaar geleden moest de trend nog beginnen. In 2003 werd ook aan andere toepassingen voor elektronische inkt gedacht. Zo publiceerden onderzoekers van Philips destijds over een e-inkalternatief op basis van electrowetting, waarbij druppels inkt zich verspreiden over een witte achtergrond. Als er spanning op zo'n druppel, of pixel, wordt gezet, trekt deze zich terug en wordt de witte achtergrond zichtbaar. Hoe meer spanning, hoe verder de inkt zich terugtrekt. Deze technologie zou 'binnen drie tot vier jaar' geschikt kunnen zijn voor films.
Het is inmiddels iets meer dan drie tot vier jaar later, maar 'films kijken met e-paper' blijft vrij impopulair. Dat wil niet zeggen dat electrowetting geen potentie heeft of had. De techniek, waarbij door het gebruik van kleine spanningsverschllen binnen tien milliseconden van kleurtint kan worden veranderd, zou ook voor het gebruik bij kleurenbeelden ingezet kunnen worden. Iets wat we inmiddels wel bij e-readers en andere e-paperapparaten tegenkomen.

Philips zag brood in deze technologie en wilde met de Liquavista-spin-off electrowettingschermpanelen verkopen. Samsung kondigde in 2010 aan e-readers met Liquavista-schermen te gaan maken en krap een jaar later nam Samsung het Eindhovense bedrijf helemaal over. Dit bleek echter geen langdurig huwelijk te zijn. In 2013 verkochten de Koreanen Liquavista aan Amazon. Gezien Amazons successen met de Kindle-e-reader, leek het er destijds op dat het bedrijf uiteindelijk ook e-readers met Liquavista-electrowettingschermen wilde uitbrengen.
Toch wist ook het grote Amazon geen succes te maken van electrowetting. In 2018 werd Liquavista dan ook gesloten. Electrowetting lijkt daarmee voor e-readers vooralsnog een stille dood te zijn gestorven. Toen waren kleuren-e-readers ook al langer op de markt, dankzij de inspanningen van E Ink. Deze schermtechnologie is bovendien zuiniger dan electrowetting, mogelijk de reden dat Liquavista nooit producten op de markt heeft kunnen brengen.
Van digitaal papier gaan we over naar digitale camera's. Twintig jaar geleden was namelijk het 'omschakelpunt' van die digitale camera. Smartphonecamera's werden in de eerste helft van 2003 voor het eerst meer geleverd dan digitale camera's. Het verschil was toen nog 5 miljoen in het voordeel van de telefooncamera, waarvan er in die eerste zes maanden 25 miljoen werden geleverd.

Toch was er destijds 'nog geen reden tot paniek voor de digitalecamerafabrikanten', zoals we destijds schreven. De fotokwaliteit van smartphonecamera's lag toen een stuk lager en er speelden zorgen op het vlak van privacy en security. De hoge prijs van smartphonecamera's werd als grootste minpunt van de telefoons gezien, waardoor het risico voor digitale camera's op de korte termijn nog vrij laag leek.
Inmiddels weten we natuurlijk wel beter, zoals Tweakers onlangs in een achtergrondartikel schreef. De cameraverkoop bleef ook na 2003 nog stijgen, maar piekte in 2008 en 2010. Inmiddels is de digitalecameraverkoop op sterven na dood en kopen eigenlijk alleen professionals en gedreven amateurs nog digitale camera's. Voor die groep blijven digitale camera's voordelen hebben, maar voor 'de massa' blijft het gemak van de smartphone winnen.
'Gemak' is een mooi bruggetje naar het laatste onderwerp van 2003. Toen beloofde Sony dat de PlayStation 3 ook games van de PS2 en originele PS zou kunnen spelen. Dat was natuurlijk goed nieuws voor gamers die de oude consoles al in huis hadden en geen zin hadden om steeds te moeten hannesen met aansluitingen om met oude spellen aan de slag te kunnen gaan.
Die belofte van Sony-directeur Ken Kutaragi kwam uit, al werd de belofte later ook weer aan de kant geschoven. Bij de release was het met het 60GB-model inderdaad mogelijk om PlayStation 1- en 2-games te spelen. Hiervoor kwam de console met de Emotion Engine-chip, waarmee hardwarematige emulatie mogelijk werd. Toen de console naar Europa kwam, werd die chip echter achterwege gelaten. De emulatie zou dan softwarematig gaan, waardoor 'een beperkt aantal' PS1- en PS2-games te spelen was.
Bij de introductie van de goedkopere 40GB-PlayStation 3 werd in 2007 zelfs die softwarematige emulatie achterwege gelaten. Toen was het dus niet langer mogelijk om PlayStation 2-games te spelen op de PS3. Die backwards compatibility keerde bij de PlayStation 3 niet meer terug. Ook bij de PS4 was het niet zomaar mogelijk om PS3-games te spelen. Met de PlayStation 5 heeft Sony duidelijk een andere strategie gekozen, een die vergelijkbaar is met die van de Xbox: backwards compatibility is terug. De vergelijkbare architectuur tussen de PlayStation 4 en PlayStation 5 zal daarbij ongetwijfeld hebben geholpen, waardoor de current-gen console de 'oude' schijfjes kan lezen en afspelen. Recente PS4-games hebben bovendien meestal een PS5-upgrade, al dan niet tegen betaling.
Vijftien jaar geleden: Chrome, eerste Android-telefoon en 1Gbit/s-glas
September 2008 was een belangrijke maand voor Google. Niet alleen omdat het bedrijf die maand tien kaarsjes mocht uitblazen, maar ook omdat er toen twee belangrijke diensten werden geïntroduceerd die Google nóg groter hebben gemaakt en bestaande spelers hebben weggedrukt. De kans is bovendien groot dat jij als lezer op dit moment een van deze stukken software, of misschien wel allebei, gebruikt.
We starten met de browsermarkt. Internet Explorer was toen de meestgebruikte browser, met volgens W3Counter een marktaandeel van 60,4 procent. Firefox had toen, in vergelijking met nu, een flinke aanwezigheid, met een aandeel van 32,4 procent. En Google? Dat had in augustus 2008 niets te bieden op browservlak, maar vijftien jaar geleden kwam hier verandering in. Op 2 september 2008 kondigde het bedrijf namelijk Chrome aan, zijn opensourcebrowser die als opvallende vernieuwing had dat alle afzonderlijke tabbladen losse, geïsoleerde processen waren. Crasht een tabblad? Dan kan dat proces worden afgesloten zonder dat de hele browser meteen weg is.
Tabbladen kunnen in Chrome ook worden losgekoppeld van het venster om naar een nieuw venster te kunnen worden versleept. Inmiddels is dat gemeengoed in browserland, net als het direct kunnen zoeken naar zoekopdrachten in de URL-balk, door Google destijds de omnibox genoemd.
Google gaf aan de Chrome-browser te hebben uitgebracht om het internetgebruik te kunnen 'versnellen'; marktdominantie was niet per se het doel, zei Googles medeoprichter Sergey Brin bij introductie. Het idee was dat als webpagina's sneller zouden laden, meer mensen Googles diensten zouden gebruiken en het bedrijf op die manier meer advertentieomzet zou genereren. "Als IE9 straks vele malen sneller is, kunnen we stellen dat het project een succes is."
Hoewel die marktdominantie niet het doel was, is dat wel exact wat er is gebeurd. Vier jaar na de introductie, in mei 2012, nam Chrome de positie van meestgebruikte browser over van IE. Inmiddels heeft Chrome een marktaandeel van 66,1 procent, aldus W3Counter, groter dus dan Microsofts marktaandeel voordat Chrome voor Googles browser uitkwam. Edge, de opvolger van IE, heeft een aandeel van 4,6 procent, waarmee de browser alsnog iets populairder is dan Firefox. Safari is na Chrome nu de populairste browser, met 13 procent.
Googles tweede marktintroductie in september 2008 is zelfs nóg dominanter dan Chrome, als we kijken naar het marktaandeel. Het gaat natuurlijk om Android, het smartphonebesturingssysteem dat vijftien jaar geleden voor het eerst op de markt verscheen. Op 23 september kondigde Google samen met T-Mobile en HTC de G1 aan, 's werelds eerste Android-smartphone.
Als je de telefoon door een 2023-bril bekijkt, zie je een aantal vreemde dingen die je nu niet meer op smartphones tegenkomt. Fysieke knoppen onder het scherm, een trackball, een fysiek toetsenbord, een geknikte 'kin'... Het was toch al geen telefoon die je kocht vanwege de looks, maar ook vijftien jaar geleden was het een opvallend toestel.
Nederlandse klanten moesten even wachten voordat ze het konden kopen; pas in januari 2009 kwam het toestel via de Nederlandse T-Mobile-provider beschikbaar. Daarna kon Tweakers er ook mee aan de slag. Wij noemden de G1 een 'goed begin', waarbij Android als een 'makkelijk werkend en snel OS' als grootste pluspunt werd genoemd. Het toestel zelf beviel minder goed. Zo werden de beperkte accuduur en het relatief hoge gewicht als minpunten genoemd.
Gelukkig voor Google zijn er in de jaren daarna veel meer toestellen uitgebracht en waren die minpunten niet genoeg om de vraag naar het platform te doen instorten. Inmiddels heeft Android volgens Statista een marktaandeel van bijna 71 procent, nadat het platform de koppositie in 2012 heeft overgenomen van Symbian OS. Alleen iOS heeft nog een marktaandeel van meer dan 1 procent, met 28 procent. Het ziet er ook niet naar uit dat dit aandeel de komende tijd gaat zakken; een nieuwe concurrent die de markt wil opschudden, is er nog niet.
Waar Android en Chrome flinke marktaandelen hebben verzameld, heeft ons volgende onderwerp dat nog niet. Het gaat over 1Gbit/s-internet. Vijftien jaar geleden maakten BBned, GNA en InterNLnet bekend binnen een paar jaar een 1Gbit/s-glasvezelabonnement te kunnen aanbieden in Amsterdam. Hiermee behoorden deze bedrijven tot de eerste Nederlandse bedrijven die dit aankondigden. Toen was 100Mbit/s nog het maximum bij Nederlandse providers, een verbinding die met 100 euro per maand ook niet bijzonder goedkoop was. Toch was 1Gbit/s volgens de bedrijven wel nodig om tegelijk verschillende hd-streams te kunnen bekijken terwijl er een game werd gedownload.
In de jaren daarna werden her en der, zoals in Arnhem en Twente, voor een beperkte groep klanten 1Gbit/s-abonnementen aangeboden. De échte vlucht naar landelijk 1Gbit/s kwam echter in 2020, toen Ziggo aankondigde 1Gbit/s te willen uitrollen. Sinds eind vorig jaar heeft het hele Nederlandse netwerk van Ziggo toegang tot 1Gbit/s over de kabel, wat overigens geen symmetrische verbinding is. De upload blijft op 75Mbit/s.
De laatste paar jaren zijn glasvezelboeren met KPN voorop ook begonnen met het uitrollen van een landelijk glasvezelnetwerk. Inmiddels heeft het merendeel van Nederland toegang tot Ziggo en een 1Gbit/s-glasvezelverbinding, en vliegen de stuntprijzen met kortingen tot 50 procent je om de oren. Desondanks blijft het aantal 1Gbit/s-abonnementen laag. Volgens de Telecommonitor van de ACM heeft op het moment van schrijven 4,1 procent van alle Nederlandse huishoudens een 1Gbit/s-glasvezelverbinding. Sterker nog, tot begin dit jaar lag het aandeel 30Mbit/s-abonnees hoger dan het aandeel van 1Gbit/s-abonnees.
De overgrote meerderheid van de Nederlanders heeft nog steeds een vastinternetabonnement van tussen de 100Mbit/s en 1Gbit/s. Dit is een grote range, maar geeft aan dat op dit moment bijna niemand zit te wachten op 1Gbit/s-internet, in ieder geval niet met de huidige prijzen. Dit aandeel zal in de toekomst ongetwijfeld toenemen, maar de 20Gbit/s-diensten waar providers nu ook aan werken, zijn vooralsnog niet nodig.
Tien jaar geleden: Netflix, Blendle en Microsoft koopt Nokia
Misschien dat de algemene noodzaak van 1Gbit/s nog ver weg is, maar uit de ACM-cijfers is duidelijk dat Nederlandse huishoudens wel steeds vaker snellere internetabonnementen afnemen. Dit komt voor een deel door ons volgende onderwerp in deze Terug in de tijd: Netflix. Tien jaar geleden startte de videostreamingdienst in Nederland, waarmee klanten voor 8 euro per maand onbeperkt films en series konden streamen, 'grotendeels in hd-kwaliteit'.
Nederland was het zevende land waar de streamingdienst werd uitgerold. Volgens ceo Reed Hastings kwam dit door de beschikbaarheid van snel internet in het land. De streamingdienst wilde dat een op de drie Nederlandse huishoudens binnen tien jaar een Netflix-abonnement zou hebben. Dit is ruimschoots gelukt; in 2021 had zelfs 58 procent van de Nederlandse huishoudens met kinderen een Netflix-abonnement, bleek uit marktonderzoek van Telecompaper. Een- en tweepersoonshuishoudens hadden met respectievelijk 28 en 39 procent minder vaak een Netflix-abonnement, maar het doel is hoe dan ook gehaald.
Het halen van het doel betekent niet dat Netflix tevreden achterover leunt en zegt: klus geklaard. Dat percentage moet natuurlijk blijven toenemen. Het bedrijf is daarom pas begonnen met het uitbannen van account delen. Niet langer kun je je wachtwoord zomaar aan Jan en alleman vrijgeven om zo de kosten te delen; die Jannen moeten nu in jouw huishouden zitten.
Sinds mei moeten dergelijke accountdelers in Nederland en België vier euro extra betalen. Zonder bijbetaling wordt account delen buiten het huishouden geblokkeerd. In theorie dan, in de praktijk heeft Netflix' blokkadetechniek niet alle deelmethodes bij iedereen geblokkeerd. De resultaten van die blokkades lijken vooralsnog voorzichtig positief. In de VS kreeg het bedrijf er bijvoorbeeld een recordaantal abonnees bij en gebruikers met een gedeeld account streamen nu veel minder vaak. Het heeft Netflix misschien wat goodwill gekost, maar geld lijkt het vooralsnog wel op te leveren.
Ons volgende onderwerp heeft ook een link met een artikel uit 2008. Vijf jaar nadat Google met de eerste Android-telefoon kwam, nam Microsoft Nokia's smartphonetak over. Nokia was tot kort daarvoor nog marktleider, maar wist de overstap naar het iOS- en Android-tijdperk niet succesvol mee te maken. De aankoop door Microsoft was logisch; Nokia maakte Lumia-telefoons met Microsofts Windows Phone-besturingssysteem, later omgedoopt tot Windows Mobile.
:strip_exif()/i/1406293691.jpeg?f=imagemedium)
Windows Phone had destijds een marktaandeel van 4 procent; Microsoft wilde dit bijna verviervoudigen tot 15 procent. Het bedrijf wilde zo meer verdienen aan smartphones, maar ook zijn eigen diensten, zoals Office, Xbox Live, Skype, OneDrive en Bing, bij zoveel mogelijk gebruikers krijgen. Het gebrek aan diensten was juist een probleem voor Windows Phone. Het ecosysteem wist amper appontwikkelaars aan zich te binden, met weinig en gebrekkige apps tot gevolg.
Ondanks de macht en het geld van Microsoft, was het huwelijk met Nokia vergelijkbaar met dat van Amazon en Liquavista, eerder in deze Terug in de tijd. De Nokia-merknaam viel toch al vrij snel weg van de Microsoft-telefoons en Microsoft bracht alleen de 950-serie uit als topmodellen. In oktober 2017 gaf het bedrijf toe dat Windows 10 Mobile 'niet de focus' had. In de praktijk betekende dit het einde van het smartphonebesturingssysteem. De Nokia-naam is niet weg; sinds 2017 maakt het Finse HMD Global smartphones onder de Nokia-merknaam. Dit Nokia heeft verre van de toppositie van het oude Nokia en het ziet er ook niet naar uit dat het die nummer 1-positie snel zal terugkrijgen.
We eindigen deze Terug in de tijd met kranten- en tijdschriftabonnementen. Waar het bij iTunes mogelijk was om één liedje te kopen in plaats van een hele cd, was het bij kranten en tijdschriften lang niet mogelijk om slechts één artikel te kopen. Totdat Blendle in september 2013 werd opgericht. Klanten konden kranten en tijdschriften in hun geheel 'zien', met onderdelen zoals de titel en afbeeldingen duidelijk zichtbaar. De tekst was niet te lezen; pas na betaling van 10 tot 90 cent werd dit mogelijk.
Later in september stond 'de Netflix onder de Blendles' op: eLinea. Voor een tientje per maand konden klanten 'de meeste langere artikelen uit bepaalde tijdschriften' lezen. Kranten zouden later volgen. Lang wist eLinea het niet vol te houden; in 2016 ging het bedrijf failliet doordat investeringen uitbleven en het bedrijf naar eigen zeggen zonder geld van buitenaf niet genoeg had voor marketing. Later dat jaar kwam er een doorstart, maar ook in deze vorm hield het bedrijf het niet lang vol.
Blendle blijft tot op de dag van vandaag bestaan, al maakte het bedrijf in 2019 een ironische twist. Het verkopen van losse artikelen was niet winstgevend genoeg, dus werd daarmee gestopt om te kunnen focussen op abonnementen. Een jaar later werd het bedrijf verkocht aan het Franse bedrijf Cafeyn. Na diverse gefaalde overnames in deze Terug in de tijd, lijkt dit er een te zijn die vooralsnog niet tot slecht nieuws heeft geleid.