Bij TecChannel is een overzicht verschenen van de processors die Intel en AMD de aankomende twee jaar zullen uitbrengen voor workstations en servers. Duidelijk is dat de serverprocessors van beide fabrikanten op termijn gebruik gaan maken van meerdere cores per die. Voor desktop- en waarschijnlijk ook workstationgebruik hoeven we dergelijke processors niet te verwachten voor 2005 of 2006. Een andere duidelijke trend is het introduceren van low-voltage-versies van CPU's voor de high-end markt - zowel Intel als AMD werkt hieraan.
AMD komt zoals bekend met Athens, Troy en Venus voor respectievelijk de 100-serie, de 200-serie en de 800-serie. De naamgeving sluit aan bij de desktopmarkt, waarvoor Paris ontwikkeld wordt. In 2005 schakelt het bedrijf over op landen en doen Denmark, Italy en Egypt hun intrede. Evenals de steden-CPU's zullen deze beschikken over een DDR2-controller; over een eventuele vergroting van de hoeveelheid cache is niets bekend. Alle genoemde CPU's zullen op basis van 90-nanometerproductie worden vervaardigd.
Bij de Xeon DP's mogen we aankomend kwartaal een versie op 3,2GHz verwachten, uitgerust met 2MB L3-cache. Een kwartaal later zal Nocona geleverd gaan worden, de 'Prescott-Xeon'. In het derde kwartaal volgen snellere versies van deze core, maar ook een low-voltage Nocona die zijn werk op 2,8GHz doet. Over iets meer dan een jaar behoort ook dat tot het verleden en mogen we Jayhawk verwachten, de workstationtegenhanger van de Tejas. Over deze processor is nog weinig bekend, behalve dat een FSB van 800MHz gebruikt zal worden en dat de klant waarschijnlijk 2MB L2-cache op zijn plakje silicium krijgt meegeleverd.
Op het gebied van de Xeon MP mogen we pas begin 2005 een grote verandering verwachten, als de Potomac zijn intrede doet. Hier blijkt duidelijk dat de markt voor zwaardere servers trager verandert dan de desktopmarkt: de Potomac zal, ondanks zijn late introductie, gebaseerd zijn op de Prescott en dus geen Tejas-core bevatten. De tweede verandering komt in 2005 of 2006, als de Tulsa met twee cores per die zijn intrede doet.
Het verhaal van de Itanium is grotendeels bekend, maar een aantal onbekende namen duikt toch op. Er komen low-voltage varianten, waarvan de huidige Deerfield het eerste voorbeeld is. Aan het andere eind van het spectrum zal er een Madison 9M verschijnen, die maar liefst 9MB L3-cache meetorst. In Q3 zal deze Madison vervangen worden door de Fanwood, die voornamelijk hoger geklokt lijkt te zijn. Nog een kwartaal later zal de FSB verhoogd worden van 400 naar 533MHz. Ook Fanwood zal in een LV-versie beschikbaar zijn.
De echte opvolger van de Madison 9M is de Montecito, een dual-core Madison die over 18 of zelfs 24MB L3-cache zal beschikken. Een op wat kleinere servers toegespitste variant hiervan zal onder de naam Millington de vervanger vormen voor de Fanwood. Het zal niemand verbazen dat ook van Millington exemplaren beschikbaar zullen zijn die een lager voltage zullen hebben en daarmee een kleinere warme-afgifte. Het echte werk zal dan gedaan worden door Tanglewood, een mastodont met in het begin vier en later meer cores aan boord. We bevinden ons dan inmiddels in 2007. Het belooft in ieder geval een roerige tijd te worden in de markt voor high-end x86-processors:
Wie ernst Intel aber AMDs 64-Bit-Prozessor Opteron nimmt, sieht man am Beispiel Deerfield: Zu einem Kampfpreis von 744 US-Dollar (Stand: Dezember 2003) soll 64-Bit-Computing auch mit Intel-Produkten erschwinglich werden. Die ebenfalls mit dem Opteron konkurrierenden 32-bittigen Xeon DP und MP rüstet Intel zudem kräftig auf mit integrierten L3-Caches und deutlichen Taktfrequenzsteigerungen. Intel profitiert natürlich von dem Vorteil, seit Jahren fest im Server-Bereich etabliert zu sein. Denn wie bereits zitiert, mahlen die Mühlen im Server-Umfeld langsam. Hier scheut man oft den Umstieg auf eine komplett neue Architektur - ein nicht zu unterschätzender Nachteil für AMDs Opteron - und den Intel Itanium.
