Nee en dat is dus niet waar .Radiogolven reizen i.d.d op licht snelheid(= de huidige aangenomen werkelijkheid).,maar de stand van de aarde roteert ,dus punt .a is boven en 12 uur later beneden,tevens, en dat is mijn stelling( beter gezegd mijn axioma ) mijn beste mede Tweaker ; de interferentie zorgt voor storing (of is storing) waardoor in upload minder snelheid te behalen is.
De zon zelf produceert tegen golven,en kepler draait om de zon ,die het signaal (en de snelheid daarvan) van de aarde reduceren.
Stel een auto haalt max 130 km/ per uur,maar er komt een tegenwind van kracht 10.Dat zal de max snelheid van de auto reduceren tot ? 110 /100?
Ik weet het niet maar de 130 is niet meer haalbaar door die tegenwind.
Ook ik heb nooit gezegd,dat lazer techniek radiogolven sneller zal doen gaan.Dat zegt Nasa ,omdat er in Vacuüm in de ruimte,het beter en anders werkt dan gewone elektrische radio golven,die,gedurende de afstand,toch snelheid verliezen door verschillende factoren,o,a interferentie en het verliezen van kracht.Er is geen oneindigheid aan de afstand die een radiogolf kan bereiken.(is mijn Axioma )
Mijn bron heb ik van Nasa,dus als ik het fout heb,ok,dan heeft Nasa het ook fout..De link stond er bij .Ik verzin het niet zelf ter plekke.Ik baseer het gene ik publiceer louter en alleen uit bronnen ,die ik er bij vermeld heb of ik zeg dat het een mogelijkheid is ,een misschien,maar niet de onomstotelijk bewezen waarheid.Het zou super arrogant zijn,van mij, dingen te beweren ,verklaren als zijnde "de waarheid" terwijl ik alleen een uitspraak doe of deed.
Dan het volgende ,laten we het gesprek op normale toon voeren en een ander niet voor diebiel uitmaken,zoals jij doet.Ik waardeer en respecteer je input en je mening en feiten echt wel

,behalve als je op zo`n toon predikt.Het spijt mij ,als ik overkwam op neerbuigende toon te spreken,mijn excuus ik had het beter moeten verwoorden.Ik begrijp dat het misschien zo over kwam en dat je daarom op bespottelijke wijze over mij sprak.
Jij houd vast aan het principe dat lichtsnelheid vanaf overal op aarde ,het zelfde resultaat zal geven,bij elk aankomst punt in de ruimte,en dat is al bewezen niet zo te zijn.
Neem een loden plaat ,hoever zal de radiogolf er doorheen dringen?
Jij zegt ,dat maakt niks uit ,ik zeg van wel.De loden plaat is een voorbeeld van interferentie.
Nu zijn er wel sterke golven ,die wel door de loden plaat heen kunnen ,bijvoorbeeld lazer.
Maar Beste OddesE ik stel je reactie heel veel op prijs en ik heb weer wat (bij)geleerd .Na een dag studie concludeer ik dat je In essentie helemaal gelijk hebt ,in / over het gene wat je weet ,echter de theorie en praktijk zijn soms wat afwijkend van de gebeurtenis.
HEROVERWEGING VAN DE LICHTSNELHEID
In dit stadium van de discussie wordt een heroverweging van de lichtsnelheid belangrijk. Het is al gezegd dat een toename van de vacuüm energie-dichtheid resulteert in een toename van de electrische geleidbaarheid en de magnetische doordringbaarheid van de ruimte, omdat zij energie-gerelateerd zijn. Omdat de lichtsnelheid omgekeerd evenredig is met beide eigenschappen, zal de lichtsnelheid uniform door de hele kosmos afnemen, als de energie-dichtheid van het vacuüm toeneemt. In 1990 hebben Scharnhorst [51] en Barton [20] daadwerkelijk laten zien dat een vermindering van de energiedichtheid van een vacuüm een hogere lichtsnelheid veroorzaakt. Dit is verklaarbaar in termen van de QED-benadering. De virtuele deeltjes die het ‘bruisende vacuüm’ vullen kunnen een foton absorberen en weer uitzenden, terwijl zij annihileren. Dit proces, hoewel snel, kost tijd. Hoe lager de energiedichtheid van het vacuüm, des te minder virtuele deeltjes er op het pad van de zich voortplantende fotonen zullen zijn. Dus zijn er ook minder absorpties en re-emissies over een bepaalde afstand, en dus reist het licht sneller over die afstand [52,53].
Maar, het omgekeerde is ook waar: hoe hoger de energiedichtheid van het vacuüm, des te meer virtuele deeltjes er met de fotonen in interactie treden over een bepaalde afstand, en dus hoe langzamer het licht ‘reist’. Op dezelfde manier gebeuren er absorpties en re-emissies, als licht een transparant medium zoals glas passeert. Maar deze keer zijn het de atomen in het glas die de fotonen absorberen en heruitzenden. Daarom gaat licht langzamer als het een dichter medium passeert. Hoe meer de atomen samengepakt zijn, des te langzamer zal het licht gaan, als gevolg van het grotere aantal interacties die over een gegeven lengte plaatsvinden. In een recente illustratie van dit verschijnsel werd de lichtsnelheid teruggebracht tot 17 m/sec (!) toen het extreem opeengepakte natrium atomen passeerde in de buurt van het absolute nulpunt [54]. Dit alles is bekend door natuurkundige experimenten. Het komt overeen met Barnett’s commentaar in Nature [11] dat ‘het vacuüm zeker een buitengewoon mysterieus en ongrijpbaar object is… De suggestie dat de lichtsnelheid wordt bepaald door de structuur van het vacuüm is een grondig onderzoek door theoretische natuurkundigen waard’.
In dit nieuwe model impliceren de metingen van de roodverschuiving dat de lichtsnelheid, c, exponentieel afneemt. Bij elke gequantiseerde sprong in de roodverschuiving is de lichtsnelheid klaarblijkelijk met een meetbare waarde veranderd. De preciese hoeveelheid hangt af van de waarde die toegekend wordt aan de Hubble constante, die de roodverschuiving van een sterrenstelsel verbindt met zijn afstand.
bron
EEN WAARGENOMEN AFNAME VAN DE LICHTSNELHEID
De vraag komt op, of er wellicht waarnemingsgegevens bestaan die aangeven dat de lichtsnelheid door de tijd heen is afgenomen. Verrassend genoeg zijn er in de wetenschappelijke literatuur van 1926 tot 1940 zo’n 40 artikelen over deze materie verschenen. Enkele belangrijke dingen komen uit deze literatuur naar voren. In 1944 was N.E. Dorsey [57], ondanks een sterke voorkeur voor de onveranderlijkheid van atomaire parameters, met tegenzin gedwongen om toe te geven: ‘Zoals goed bekend is bij hen die vertrouwd zijn met de verschillende metingen van de lichtsnelheid, zijn de definitieve waarden die telkens gerapporteerd werden… over het algemeen en monotoon verminderd vanaf Cornu’s 300,4 megameters/sec in 1874 tot Anderson’s 299,766 in 1940…’ Zelfs Dorsey’s eigen herbewerking van de gegevens kon deze conclusie niet verhinderen.
De afname in de gemeten waarde van ‘c’ was echter al veel eerder opgevallen. In 1886 concludeerde Simon Newcomb met tegenzin dat de oudere resultaten van 1740 met elkaar klopten, maar dat die aangaven dat ‘c’ ongeveer 1% hoger was dan in zijn eigen tijd [58], de vroege jaren 1880. In 1941 herhaalde zich de geschiedenis toen Birge een gelijkluidende opmerking maakte bij het schrijven over de ‘c’-waarden, gevonden door Newcomb, Michelson, en anderen rond 1880. Birge kon niet anders dan concluderen dat ‘…deze oudere resultaten zijn volledig consistent met elkaar, maar hun gemiddelde is bijna 100 km/sec groter dan dat van de acht meer recente resultaten’ [59]. Alle drie deze eminente wetenschappers geloofden in de absolute onveranderlijkheid van ‘c’. Dat verhoogt de waarde van hun voorzichtig toegeven van de experimenteel gevonden afnemende lichtsnelheid.
DE GEGEVENS NADER BEKEKEN
De gegevens die over de laatste 320 jaar zijn verkregen impliceren tenminste een afname van ‘c’. Alle 163 metingen van de lichtsnelheid in deze periode, met 16 verschillende methoden, laten een niet-lineaire afname-trend zien. Voor deze afname-trend zijn er aanwijzingen binnen elke meetmethode alsook over alle metingen tesamen. Verder is er in 1981 een initiële analyse gemaakt van het gedrag van een aantal andere atomaire constanten om te zien hoe zij relateerden aan de afname van ‘c’. Op basis van de gemeten waarden van deze ‘constanten’ werd duidelijk dat gedurende het proces van de variatie van ‘c’ de energie gelijk bleef. Bevestigende trends hiervoor zijn te zien in 475 metingen van 11 andere atomaire constanten met behulp van 25 methoden. Analyse van de meest accurate atomaire gegevens laat zien dat die trends consistent zijn met alle andere atomaire parameters die synchroon met de lichtsnelheid veranderen [56].
Al deze metingen zijn gedaan in een periode dat er geen quantum toename in de atomaire energie is geweest. Zij versterken de conclusie dat tussen de voorgestelde quantum sprongen de energie in alle relevante atomaire processen wordt behouden, omdat er geen extra energie uit de ZPF beschikbaar is voor het atoom. Omdat de energie niet verandert, variëren de aan ‘c’ gerelateerde atomaire constanten synchroon met ‘c’, en wordt de bestaande orde in de kosmos niet verbroken of verstoord. Terugkijkend was het dan ook juist dit gedrag van de diverse constanten, die aangaven dat er energiebehoud is, de belangrijkste aanleiding tot de ontwikkeling van het Norman-Setterfield rapport in 1987: The Atomic Constants, Light and Time [56].
De massa gegevens die deze conclusies ondersteunen omvatten 638 waarden, gemeten door middel van 43 methoden. Montgomery en Dolphin deden een verdere omvangrijke statistische analyse van deze gegevens in 1993 en concludeerden dat de resultaten de voorgestelde afname van ‘c’ ondersteunden, onder voorwaarde van energie-behoud [60]. De analyse werd verder ontwikkeld en formeel gepresenteerd door Montgomery in augustus 1994 [61]. Deze documenten beantwoordden vragen betreffende de gebruikte statistische methoden, en zijn tot heden toe niet weerlegd.
OddesE Ik ben je dankbaar
[Reactie gewijzigd door Anoniem: 740375 op 24 juli 2024 09:18]