De eerste kennismaking met de Nintendo Switch was fijn. Met name de potentie die het apparaat heeft om altijd bruikbaar te zijn, is interessant: thuis mét televisie, onderweg en op locatie als tabeltop-console, het kan allemaal. Er waren al games waarbij je thuis kunt spelen en op een ander platform mobiel verder kunt gaan, maar één apparaat op die manier combineren is vooralsnog uniek. Het moet raar lopen wil dat alleen al niet genoeg zijn om veel twijfelende gamers over de streep te trekken. Ook de Joy-Con-controllers zelf worden een sterk punt van de Nintendo Switch, met dank aan de overtuigende prestaties van de HD Rumble-feature.
Vraagtekens zijn er echter ook. Zo lijkt de Switch op voorhand niet te beschikken over al te indrukwekkende specs, en dat is merkbaar terwijl je de games speelt. De grafische prestaties liggen nauwelijks hoger dan bij de Wii U. Ergens logisch: alles zit in de tablet weggewerkt. De veelzijdigheid en draagbaarheid van de Switch gaan zodoende ten koste van rekenkracht en grafische prestaties. Als dat ook de reden is waarom we in Zelda met wat framedrops geconfronteerd werden, is er reden voor enige ongerustheid. Ook de onduidelijkheid rond verdere ondersteuning op het gebied van games roept vragen op. Bij de introductie is het aanbod niet overdreven groot, en het lijkt erop dat het tot de introductie van Super Mario Odyssey zal duren voor daar verandering in komt. We sluiten niet uit dat Nintendo en zijn partners rond de E3 nog de nodige nieuwe games zullen onthullen, maar dat de line-up op 3 maart nog niet tot de pluspunten behoort, is helder.