Een federaal hof heeft een wet verworpen die de verkoop van games die schadelijk zouden zijn voor minderjarigen aan banden moest leggen. Verkopers die dergelijke 'gevaarlijke' spellen wel zouden verkopen, konden door de omstreden gamewet veroordeeld worden tot een boete van tweeduizend dollar of zouden zelfs een jaar achter de tralies kunnen belanden. Jack Thompson, geestelijk vader van de wet, had de toekomst van zijn omstreden kindje zonnig in gezien, maar werd daarin hevig teleurgesteld. Bitter verweet hij jusititie in het beste geval incompetent te zijn en in het slechtste partijdig. Thompson had bij het schrijven van de wet de Miller-test toegepast. Deze test moet uitwijzen of er sprake is van obsceen taalgebruik en Thompson hoopte met de toepassing ervan ook het gewelddadige karakter van een game aan te tonen.

De rechter die de wet ongegrond verklaarde toonde zich kritisch over het aangevoerde bewijsmateriaal. De dertig pagina's tellende uitspraak verwees onder meer naar het belang van vrijheid van meningsuiting en dat geweld in videogames daarbij hoort. Ook haalde de rechter andere wetsvoorstellen aan in onder meer Californië, Illinois, Michigan en Minnesota waarbij grotendeels hetzelfde bewijsmateriaal werd opgevoerd en die stuk voor stuk ongegrond werden verklaard omdat het bewijs te dun en speculatief werd bevonden. Met deze uitspraak moet de zevende ingediende gamewet op rij het veld ruimen. De uitspraak van de rechter maakte overigens niet alleen korte metten met de gamewet, maar zou ook meteen wel eens het einde kunnen betekenen van het toepassen van de Miller-wet bij het definiëren van geweld binnen computerspellen.