De regering-Bush heeft bekendgemaakt dat het afluisteren van binnenlands telecomverkeer voortaan gecontroleerd wordt door het Foreign Intelligence Surveillance Court of Review. De maatregel moet de kritiek op het 'anti-terrorismeprogramma' van de NSA indammen, maar lijkt een wassen neus.
De NSA kreeg in 2002 zeer vergaande bevoegdheden om Amerikaanse burgers in de gaten te houden. Telefoongesprekken en e-mailverkeer mocht afgeluisterd worden en zelfs huiszoekingen werden toegestaan, zonder dat een rechtbank de rechtmatigheid of de noodzaak van zulke activiteiten hoefde te toetsen. Toen de maatregelen openbaar werden gemaakt, brak een storm van kritiek los: burgerrechtenorganisaties als de Electronic Frontier Foundation en de American Civil Liberties Union spraken van ongrondwettige spionage en er werden diverse rechtszaken aangespannen om overheid en telecombedrijven te dwingen om het recht op privacy te respecteren. De Amerikaanse regering betoogde in eerste instantie dat alleen internationaal verkeer werd gemonitord, maar moest later toegeven dat vrijwel elke Amerikaan met het afluisterprogramma te maken kon krijgen.
De beslissing om het Foreign Intelligence Surveillance Court toezicht op het NSA-programma te geven lijkt een knieval van de regering voor de critici, maar het lijkt nu al duidelijk dat de maatregel vooral politieke motieven heeft. De bekendmaking gebeurde bijvoorbeeld minder dan 24 uur voordat het hoofd van het Amerikaanse Openbaar Ministerie, Alberto Gonzales, op een hoorzitting van de inmiddels door de Democratische Partij gecontroleerde Senaat moet verschijnen om tekst en uitleg over de afluisterpraktijken te geven. Bovendien heeft de regering-Bush al laten weten dat de maatregel gebruikt zal worden om rechtszaken tegen de NSA en consorten op te laten schorten 'hangende het onderzoek naar de juridische consequenties'.
Volgens de regering is het afluisteren op zich niet ongrondwettig, en is het enige bezwaar dat er nog geen maatregelen waren om misbruik van het NSA-systeem te voorkomen. Het is echter juist het Foreign Intelligence Surveillance Court dat in 2002 de vergaande bevoegdheden aan de NSA toekende, zodat de vermeende onafhankelijkheid van het nu ingestelde toezicht op zijn minst discutabel is. Ook zou het hof het monitoren van internationaal verkeer zonder voorbehoud toestaan. Of dat daadwerkelijk het geval is, is echter onduidelijk: zittingen van dit hof zijn niet openbaar, waarmee zeggenschap over het NSA-programma in feite berust bij degene die de rechters benoemt - en dat is, weinig verbazingwekkend, de president van de Verenigde Staten.