Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het Gerecht opnieuw moet kijken naar de in 2009 aan Intel opgelegde boete voor het misbruiken van de machtspositie. De afwijzing van het beroep van Intel is nu vernietigd, omdat is verzuimd op alle bezwaren van Intel in te gaan.
Het Hof van Justitie constateert dat het Gerecht bij het verwerpen van het beroep van Intel tegen de opgelegde boete, niet op alle argumenten van Intel is ingegaan. Specifiek gaat het om het zogeheten juridische AEC-criterium. Dit is een hypothetische test om te kijken of er sprake is van een ongeoorloofde beperking van de mededinging door het uitsluiten van een concurrent die net zo efficiënt is op de markt als de dominante partij. Bij dit criterium wordt gekeken of een hypothetische concurrent van het dominante bedrijf, in een onhoudbare situatie zoals een mogelijk faillissement zou komen, op het moment dat de concurrentie dezelfde prijzen zou hanteren als de dominante partij.
Volgens het Gerecht was hier sprake van: als AMD dezelfde prijzen als Intel had gehanteerd, zou dat onhoudbaar zijn geweest voor AMD, waarmee Intel indirect zijn concurrent van de markt kon drukken. Echter, volgens het Hof heeft het Gerecht niet alle argumenten van Intel behandeld die zien op de toepassing van dit criterium. Zo stelde Intel dat de Europese Commissie, die de boete in 2009 oplegde, fouten had gemaakt bij de toepassing van dit criterium.
Omdat het Gerecht hier niet op in is gegaan, verwijst het Hof de zaak nu terug naar het Gerecht, om het dossier opnieuw te beoordelen. Dat betekent dat kan worden geoordeeld dat de boete uiteindelijk alsnog in stand moet blijven. In het licht van de argumenten van Intel die opnieuw moeten worden bekeken, kan ook worden geoordeeld dat de concurrentie niet is beperkt en dat Intel dus geen blaam treft. In dat geval gaat er mogelijk een streep door de eerder opgelegde boete.
De Europese Commissie legde Intel in 2009 een boete op van 1,06 miljard euro voor het misbruiken van zijn machtspositie. Volgens de toenmalige Eurocommissaris Neelie Kroes verstrekte Intel in de periode van oktober 2002 tot december 2007 hoge kortingen aan hardwarefabrikanten die geen x86-processors van concurrent AMD afnamen.
Intel vocht de boete aan bij het Gerecht van eerste aanleg, maar in 2014 ontving het bedrijf nul op het rekest, toen geen van zijn argumenten door het Gerecht werd geaccepteerd. Intel vond dat de boete niet in verhouding staat tot de vergrijpen en dat er te weinig bewijs was. Daarna besloot Intel de boete aan te vechten bij het Europese Hof van Justitie, de hoogste Europese rechter.
In oktober 2016 vond advocaat-generaal Nils Wahl van het Europese Hof van Justitie al dat de boete niet in stand kon blijven, omdat het Gerecht meerdere fouten zou hebben gemaakt. Volgens Wahl konden de rechters niet volledig aantonen dat de door Intel verstrekte kortingen daadwerkelijk een negatief effect hadden op de concurrentie. Het advies van de advocaat-generaal, in de vorm van een opinie, is niet bindend voor het EU-Hof, maar vaak wordt het wel opgevolgd door het Hof.