Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat de massasurveillance door inlichtingendiensten in Groot-Brittannië deels in strijd was met mensenrechten zoals het recht op privacy. Massasurveillance mag wel, maar is gebonden aan voorwaarden.
De zaak was aangespannen door journalisten en burgerrechtenorganisaties. Zij verzetten zich tegen drie punten: het vergaren van gegevens in bulk, het delen van informatie met buitenlandse inlichtingendiensten en het verkrijgen van communicatiegegevens via providers. Deze praktijken kwamen aan het licht door de onthullingen van Edward Snowden in 2013 over de werkwijze van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA en de Britse tegenhanger GCHQ.
Volgens de uitspraak was het verkrijgen van de data via achterdeurtjes bij providers niet wettig en daarmee is dat in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat artikel omschrijft het recht op eerbiediging van privésituaties in het familie- en gezinsleven. Het vergaren van gegevens in bulk op zich, ofwel de massasurveillance, was volgens het Hof niet in strijd met de wet. Toch heeft de Britse inlichtingendienst ook op dit punt artikel 8 overtreden concludeert het mensenrechtenhof, omdat er onvoldoende toezicht was op de selecties die werden gemaakt bij het vergaren van data.
Zowel met het vergaren van data in bulk als met het verkrijgen van communicatiegegevens via providers heeft de Britse inlichtingendienst ook artikel 10 overtreden, het recht op vrijheid van meningsuiting. Dat is zo omdat er te weinig waarborgen waren voor het omgaan met vertrouwelijk journalistiek materiaal. Het delen van informatie met buitenlandse inlichtingendiensten is volgens de uitspraak niet in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In een document met vragen en antwoorden gaat het Hof in op de vraag of het Verenigd Koninkrijk nu zijn werkwijze moet aanpassen als het gaat om vergaren van inlichtingen. Een antwoord kan daarop niet gegeven worden, omdat de uitspraak is gedaan aan de hand van de wet die van toepassing was op het moment van de gebeurtenissen. Dat was de Investigatory Powers Act uit het jaar 2000. In 2016 is er een nieuwe versie van die wet aangenomen, maar die is nog niet volledig van kracht. De nieuwe wet voorziet inlichtingendiensten van meer bevoegdheden. De uitspraak van het Hof is bindend voor een betrokken staat en kan tot een wetswijziging leiden, wat hier dus niet aan de orde is. Ook eisten de aanklagers geen schadevergoeding.
De huidige uitspraak is gedaan door de op één na hoogste rechtbank van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Beide partijen kunnen nog in hoger beroep gaan. Bij 'hoge uitzondering' wordt zo'n beroep gehonoreerd.