De openingshoek is de maximale hoek waarbij je lens nog licht accepteert. Die is te relateren aan NA met NA = sin(theta), met theta de helft van de openingshoek van je lens, let wel dat dit de NA vanuit je masker is, die de reductieratio kleiner is dan de NA op de wafer. Voor een scanner met een reductie van 4x4 (low-NA EUV of DUV), is die hoek dus ongeveer vier keer kleiner (dit geldt voor kleine hoeken, waarbij sin(theta)~theta).
Volgens mij heb je het inderdaad over het f-nummer zoals StiefelPaul hieronder al zegt. Een groot f-nummer betekent een klein apertuur en dus een kleine NA. Hoe groter je apertuur, hoe groter je NA, maar hoe kleiner je f-nummer.
Bij fotografielenzen is hetzelfde gaande als bij scanners. Hoe groter je apertuur, hoe groter je NA en hoe meer licht ze accepteren. Het grote verschil tussen scanners en fotografielenzen, is dat scanners elementen proberen af te beelden die dicht tegen de resolutielimiet van je optiek (dus NA-gelimiteerd). Bij fotografie is dat niet zo, daar ben je eerder aberratiegelimiteerd (ik ben geen fotograaf dus corrigeer me indien nodig). Bij fotografie zijn de objecten die je afbeeldt zo groot, dat het diffractiepatroon erg klein is en eigenlijk door maar een klein gedeelte van je lens gaat. Omdat de objecten van vele verschillende richtingen worden belicht, zorgt elke inkomende lichtstraal voor een eigen diffractiepatroon dat weer door een iets ander gedeelte van je lens gaat. Hoe groter je apertuur, hoe meer van die verschillende belichtingen je kan vangen en hoe meer licht er door je lens gaat. Maar omdat je diffractiepatroon zo klein is, zorgt een grotere openingshoek niet direct voor een betere resolutie.
Bij lithografie gaan je diffractiepatronen eigenlijk door je gehele lens. Sterker nog, je vangt maar een klein gedeelte van je diffractiepatroon, (wat contrast kost). Door je masker van verschillende kanten te belichten, kan je kiezen welk gedeelte van je diffractiepatroon je gebruikt om een patroon af te beelden. Hoe groter je numerieke apertuur, hoe groter het gedeelte van je diffractiepatroon je kan vangen, en hoe scherper je af kan beelden. Op dezelfde wijze kan je die grotere apertuur ook gebruiken om kleinere patronen met hetzelfde contrast af te beelden. Dus als je van 0.33 NA naar 0.55 NA (66% toename) gaat, kan je 66% kleinere afbeeldingen maken, of dezelfde afbeeldingen met een hogere kwaliteit.
Jeroen van Huygens Optics heeft hier een erg goede video over gemaakt:
YouTube: Imaging at ASML.