Wie de geschiedenis bestudeert, ziet vaak dat veel oorzaken moeten samenkomen voordat er iets groots gebeurt. Neem nu de pc-markt van de jaren tachtig. Als IBM destijds niet voor het toen onbekende Microsoft had gekozen om het besturingssysteem voor zijn pc's te leveren, had Microsoft niet MS-DOS en later Windows kunnen maken, en had de computergeschiedenis er heel anders uitgezien. Er was echter veel meer dat samenkwam om de desktop voor consumenten mogelijk te maken, zoals de ontwikkeling van microprocessors.
Met smartphones is dat ook het geval; die hebben geprofiteerd van een aantal ontwikkelingen die samenkwamen. Ten eerste was daar de hardware zelf. Capacitieve touchscreens gingen rond 2006 in massaproductie, waardoor de moderne smartphone die je met je vingers op het scherm kunt bedienen, mogelijk werd. ARM-processors werden steeds krachtiger, waardoor de grafische interface en software op hogere framerates konden draaien en mooier konden zijn. Providers waren begonnen met 3g, wat mobiel internet mogelijk maakte. Door een gebrek aan vraag probeerden ze al snel bundels met onbeperkt internet voor een tientje per maand te verkopen. Mobiel internet werd betaalbaar en onverwachte kosten voor datagebruik werden iets uit het verleden.
En uiteraard gebruikten iOS en Android in 2008 apps van derden als argument om telefoons te verkopen. Daarom vonden ze toegankelijke api's en makkelijk te doorgronden ontwikkelsoftware belangrijk, wat leidde tot veel, vaak experimentele, apps die techenthousiastelingen aanspraken.
Veel van die dingen waren niet nieuw. Er waren natuurlijk ook apps op Symbian, BlackBerry OS en Windows Mobile, maar die waren niet zo talrijk en niet zo makkelijk te vinden, en het was moeilijker voor ontwikkelaars om ze geschikt te maken voor een scala aan smartphones. Mobiel internet was er ook al jaren, maar de snelheden waren te laag en de kosten te hoog om bijvoorbeeld beeldmateriaal te versturen. De capaciteit van netwerken was niet berekend op de toestroom van veel mobiele internetters. Mobiele netwerken hadden veel moeite met het in stand houden van de verbinding in drukke tijden.
Smartphones waren uiteraard evenmin nieuw. Die waren er al sinds de jaren negentig, maar ze speelden geen grote rol op de telefoonmarkt. Eind 2008 was bijvoorbeeld tien procent van de verkochte telefoons in Nederland een smartphone. Veel mensen liepen rond met een goedkope telefoon en high-end modellen hadden vaak een toegespitste functie: een cameratelefoon of muziektelefoon was toen gewoon.
De omwenteling ging snel. In 2009 begon WhatsApp en in 2011 vrat dat al zo aan de inkomsten uit sms dat KPN een chatheffing wilde invoeren. Het datagebruik op mobiele netwerken nam een hoge vlucht en binnen een paar jaar schaften miljoenen mensen in de Benelux hun eerste smartphone aan. Wereldwijd was de trend nog veel ingrijpender. Veel Nederlanders die een smartphone met mobiel internet gingen gebruiken, hadden al een desktop of laptop met internetverbinding gehad. In veel andere landen, zoals China, India, Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen, was dat niet zo; de smartphone was hun eerste computer met internetverbinding.
Natuurlijk is er altijd aandacht geweest voor de keerzijden van apps. Die richtte zich in de beginjaren vooral op twee dingen: de grote macht én de grote verantwoordelijkheid van de maker van het besturingssysteem. Het ongemak met die macht uitte zich in ophef over afgewezen iPhone-apps. Die verantwoordelijkheid bleek uit ophef over kwaadwillende apps, bijvoorbeeld in de Android Market.