Volgens onderzoekers van DisplaySearch zijn de plasma- en lcdvarianten van 1080p-televisies met een beelddiameter van 52" ruim twee keer zo duur als een exemplaar dat van dlp-technologie gebruikmaakt. De winkelprijs van een dergelijke dlp-tv ligt in de Verenigde Staten tussen de 1500 en 3000 dollar, terwijl een gemiddeld vergelijkbaar plasmascherm ruim 3200 dollar moet opbrengen en lcd-televisies al snel 5000 dollar kosten. Sony brengt deze maand twee nieuwe lcd-tv's met een schermdiagonaal van 52 inch op de markt, die meer dan 6500 dollar gaan kosten. De moraal van het verhaal is dat fabrikanten het nog moeilijk gaan krijgen om marktaandeel voor de duurdere flatpanels te krijgen; de dlp-technologie heeft wel enkele flinke nadelen maar op dit moment is nog bijna 60 procent van de Amerikaanse markt voor schermen van 50" en groter in handen van deze 'rear projection tv's' of rptv's.
Het grootste nadeel van rptv's is wel dat de schermen meer ruimte innemen dan plasma- of lcd-schermen, en ook de contrastverhouding is dankzij de projectietechnologie niet zo goed als die van de platte concurrenten. Naast enkele technische voordelen zijn dlp-rptv's echter vooral veel goedkoper, becijfert DigiTimes: voor de onderdelen van een 1080p 52" plasmascherm moet een fabrikant 1621 dollar neerleggen, en een vergelijkbaar lcd-scherm kost al 1749 dollar aan materiaal. De hardware van een dlp-televisie daarentegen is niet meer dan 807 dollar waard. Nu hebben fabrikanten als Sharp, Sony, Samsung, LG en Matsushita miljarden geïnvesteerd in productielijnen voor plasma- en lcd-schermen met een beelddiagonaal van een meter of meer, en die fabrieken moeten natuurlijk ook terugverdiend worden. De vraag is dus waaraan de consument de voorkeur geeft: een lage prijs, of een hoog contrast. Dat de thuisbioscoop een 'grote' toekomst tegemoet gaat, lijdt in elk geval weinig twijfel.