Nederlanders zijn steeds vaker slachtoffer van cybercrime. Het aantal slachtoffers van digitale delicten stijgt, terwijl het aantal slachtoffers van 'normale' criminaliteit juist daalt. Dat blijkt uit cijfers van het CBS.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek schrijft dat in een rapportage. Het CBS baseerde zich daarbij op de Veiligheidsmonitor en op cijfers van de politie over 2019. In dat jaar was bijna veertien procent van alle Nederlanders van 15 jaar en ouder slachtoffer van een 'traditioneel' misdrijf zoals een geweldsdelict, een inbraak of beroving, of vandalisme. Dat is een afname van bijna zes procentpunt sinds 2012, toen nog twintig procent slachtoffer van dergelijke criminaliteit was. Dat staat in contrast met het aantal slachtoffers van cybercrime. Dat steeg juist van twaalf procent in 2012 tot dertien procent in 2019.
In het geval van cybercrime gaat het in de meeste gevallen om hacks, gevolgd door koop- en verkoopfraude, cyberpesten en als laatste identiteitsfraude. Onder cyberpesten vallen onder andere stalking, chantage, laster en bedreiging via internet. Het zijn vooral jongeren van 15 tot en met 25 jaar die slachtoffer worden van cybercrime. Hoe ouder de groep, hoe minder slachtoffers.
Het CBS kijkt voor de cijfers onder andere naar de Veiligheidsmonitor. Dat is een rapport waarin Nederlanders wordt gevraagd hoe veilig zij zich voelen. Daarnaast worden de aangifte- en registratiecijfers van de politie meegenomen. Uit dat laatste blijkt dat slachtoffers van cybercrime veel minder bereid zijn aangifte te doen. Waar bij traditionele criminaliteit nog 23 procent van de slachtoffers aangifte doet, is dat bij cybercrime slechts 8 procent.