Het is niet zo dat de rechter pas op de hoogte raakt van de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid als de resultaten als bewijs worden aangedragen. Uit de processtukken moet hoe dan ook blijken dat bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn ingezet. Dat kan op twee manieren:
1. de officier van justitie voegt zodra het belang van het onderzoek het toelaat processen-verbaal met daarin relevante gegevens verkregen door de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid bij de processtukken;
2. als geen proces-verbaal van de uitoefening van een bijzondere opsporingsbevoegdheid bij de processtukken is gevoegd, wordt van het gebruik van deze bevoegdheid in de processtukken melding gemaakt.
Langs beide routes komen de rechter en de verdediging dus op de hoogte van de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Als de stukken om de inzet van de bevoegdheid te kunnen toetsen (zoals het aanvraagproces-verbaal van de politie, het bevel van de OvJ en de machtiging van de RC) nog niet bij de processtukken zitten, dan kan dat middels een verzoek aan de officier van justitie of een opdracht van de rechter alsnog gebeuren. Daarmee is er dus de mogelijkheid om de inzet van de bevoegdheid te toetsen. Het feit dat de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid geen bewijs heeft opgeleverd, heeft uiteraard wel invloed op de gevolgen die de rechter aan onrechtmatigheden kan verbinden (zo is bewijsuitsluiting daarmee in ieder geval geen optie meer).
Wat betreft de misdrijven waarvoor de hackbevoegdheid kan worden toegepast, is er overigens nog een nadere beperking waar het gaat om de inzet van de hackbevoegdheid ter vastlegging of ontoegankelijkmaking van gegevens. In dat geval moet het gaan om de verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Wat betreft de misdrijven waarop acht jaar of meer staat, noemt de wetgever in de memorie van toelichting als voorbeelden deelneming aan een terroristische organisatie, het maken van een beroep of gewoonte van het aanbieden, verspreiden of bezitten van kinderpornografie, mensenhandel, opzettelijke vrijheidsberoving, gijzeling, doodslag en moord..
De aangewezen misdrijven staan in artikel 2 van het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk. Het artikel zelf citeren, schiet niet echt op, maar de toelichting geeft wel een redelijk beeld:
De eerste categorie van misdrijven die worden aangewezen zijn computermisdrijven in enge zin, waarbij het misdrijf met een geautomatiseerd werk wordt gepleegd of betrekking heeft op een geautomatiseerd werk. Deze misdrijven zijn verspreid opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Het betreft in de eerste plaats de strafbaarstellingen van computervredebreuk, waaronder het gebruik van een botnet (artikelen 138ab Sr) en van ernstige «spam» of «bombing» (artikel 138b Sr), die zijn opgenomen in de Titel over de misdrijven tegen de openbare orde (Boek II, Titel V). De wet voegt hieraan strafbaarstellingen inzake het overnemen en helen van gegevens (artikelen 138c en 139g) toe, deze misdrijven worden eveneens aangewezen. Ook de bepalingen uit deze Titel over het aftappen of opnemen van gegevens (artikel 139d Sr) zijn relevant, voor zover het gaat om het aftappen en opnemen van computergegevens. Daarnaast gaat het om de artikelen 161, eerste lid, 161bis, aanhef en onder 2°, en 161sexies Sr, waarin de vernieling van geautomatiseerde werken en werken voor de vitale infrastructuur strafbaar is gesteld. Deze strafbepalingen maken onderdeel uit van Boek II, Titel VII, misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht. Ook Boek II, Titel XXVII (vernieling) bevat enkele computermisdrijven. Het betreft de artikelen 350a, 350c en 350d Sr (beschadiging van computergegevens), deze misdrijven worden eveneens aangewezen voor de toepassing van de bevoegdheid.
De tweede categorie van misdrijven die worden aangewezen zijn ernstige commune misdrijven met een grote maatschappelijke impact die in toenemende mate worden gepleegd met behulp van een geautomatiseerd werk. Bij deze vormen van gedigitaliseerde criminaliteit is het geautomatiseerde werk waarvan gebruik wordt gemaakt bij het plegen van het misdrijf vaak het enige aanknopingspunt voor de opsporing. Aangewezen worden diverse ernstige ondermijnende misdrijven die strafbaar zijn gesteld in verschillende titels van het Wetboek van Strafrecht (Boek II, Titel V, misdrijven tegen de openbare orde, Titel VIII, misdrijven tegen het openbaar gezag Titel XII, valsheid in geschrifte, Titel XXXA Witwassen, te weten de rekrutering voor terrorisme (artikelen 131 en 205 Sr), het deelnemen aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr), mensensmokkel (artikel 197a Sr) corruptie (artikelen 177, 179, 182Sr), fraude (artikelen 225, 226, 227, 231, 231a, 232 Sr) en witwassen (artikel 420bis Sr). Ook spionagemisdrijven (artikelen 98, 98c Sr), waarmee een inbreuk wordt gemaakt op de veiligheid van de staat (Boek II, Titel I), worden in toenemende mate langs digitale weg gepleegd. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van een valse bom of het doen van een valse bommelding (artikel 142 Sr, Boek II, Titel V), waarmee een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de openbare orde en waardoor overheidsdiensten in hun functioneren worden belemmerd. Ook zedenmisdrijven met minderjarigen (artikelen 240b, 247, 248a en 248e Sr, Boek II, Titel XIV) en het misdrijf stalking (artikel 285b Sr, Titel XVIII), waarmee een inbreuk wordt gemaakt op de seksuele dan wel persoonlijke levenssfeer van een ander, vinden steeds vaker online plaats.