Een motie van wantrouwen die tegen staatssecretaris Huizinga was ingediend in verband met de problemen rond de gekraakte ov-chip heeft woensdag niet voldoende stemmen gekregen in de Tweede Kamer.
Tijdens het spoeddebat verklaarden Groenlinks, VVD, SP en PVV dat de ov-chipkaart failliet was en verweten de partijen de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat dat ze geen regie voert. Huizinga liet maandag zelf al weten er niet meer in te geloven dat de invoering van de chipkaart op 1 januari 2009 gaat plaatsvinden, nadat uit onderzoek van het Royal Holloway-instituut van de University of London naar voren was gekomen dat de ov-chip vervangen dient te worden.
Duitse hackers maakten in januari bekend de zogenaamde Mifare-chip gekraakt te hebben en inmiddels is duidelijk geworden dat dit in korte tijd en met goedkope apparatuur te realiseren is. Groenlinks en de SP vroegen een spoeddebat aan na de harde conclusie van het rapport.
"Er moet absoluut een nieuwe chip komen", sprak de staatssecretaris tijdens het debat en daarmee stemde ze in met onder andere de mening van kamerlid Wijnand Duyvendak van Groenlinks die binnen een week een plan van aanpak eiste. Duyvendak verklaarde bovendien geen vertrouwen meer in Huizinga te hebben en ook De Krom van de VVD, Madlener van de PVV en SP'er Roemer vonden dat de staatssecretaris niet de vereiste daadkracht had voor de invoering van de ov-chipkaart.
De staatssecretaris verklaarde namelijk geen overhaaste conclusies te willen trekken en eerst nog te willen overleggen met vervoersbedrijven en regionale overheden, die volgens haar "hun voordeel kunnen doen met de resultaten van de contra-expertise." Dit kwam haar op het verwijt te staan dat ze geen eigen visie had.
De coalitiepartijen, alsmede D66 en de SGP, vonden echter dat de soep niet zo heet gegeten diende te worden als zij werd opgediend. Zij vonden dat Huizinga de tijd moest krijgen om de kwestie goed af te handelen. "Misschien wordt de chipkaart wel een paar jaartjes later ingevoerd", aldus kamerlid Cramer van de Christenunie. Uiteindelijk kreeg de de motie van wantrouwen de steun van 62 van de 150 kamerleden, waarmee deze werd verworpen.