De Europese Commissie heeft de ontwerptekst van de Privacy Shield-overeenkomst, die de Safe Harbour-regeling opvolgt, beschikbaar gesteld. De tekst bevat nieuwe regels voor bedrijven en moet ervoor zorgen dat toegang tot gegevens door de Amerikaanse overheid beperkt blijft.
Max Schrems, die er in 2015 voor zorgde dat de Safe Harbour-regeling aan de kaak werd gesteld, is kritisch over het nieuwe Privacy Shield. Zo claimt de Europese Commissie dat er geen sprake meer is van het in bulk verzamelen van informatie door de VS. Schrems wijst er echter op dat de regeling zes gevallen aanwijst waarin deze verzameling wel is toegestaan. Bijvoorbeeld als het gaat om terrorismebestrijding, cybersecurity en internationale criminaliteit.
Dit gaat volgens hem lijnrecht in tegen de eisen die het Europese Hof van Justitie bij de Safe Harbour-uitspraak heeft geformuleerd. Schrems is dan ook van mening dat de nieuwe regels een poging zijn 'om Safe Harbour nieuw leven in te blazen' en dat de regels 'direct terugleiden naar Luxemburg'. Daarmee bedoelt hij dat de nieuwe regeling waarschijnlijk snel weer voor de Europese rechter in Luxemburg zal worden gebracht.
Onder de nieuwe regels moeten bedrijven akkoord gaan met 'privacyprincipes' door middel van een zelfcertificeringsproces, dat ook deel uitmaakte van de oude Safe Harbour-regeling. Dit proces moet jaarlijks worden herhaald en moet ertoe leiden dat bedrijven zich aan de geldende regels houden. Het Amerikaanse ministerie van Economische Zaken gaat daarbij controleren of de privacyvoorwaarden van de bedrijven overeenkomen met de eerdergenoemde principes. Ook zal de Privacy Shield-overeenkomst zelf jaarlijks geëvalueerd worden.
Een van deze principes is het 'keuzeprincipe', waarbij er voor individuen de mogelijkheid is voor een opt-out voor bepaalde vormen van gegevensverwerking. Onder het Privacy Shield is het alleen mogelijk om daarvan gebruik te maken als men wil voorkomen dat gegevens aan derden worden verstrekt of als de persoonsgegevens verwerkt worden voor een geheel ander doel dan waarvoor ze zijn verzameld. Schrems merkt daarbij op dat deze twee gevallen maar een klein deel van de mogelijke bewerkingshandelingen zijn.
Burgers hebben de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de bedrijven die hun persoonsgegevens verwerken. Deze bedrijven hebben dan 45 dagen de tijd om op een dergelijke klacht te reageren. Daarnaast is er een mogelijkheid om gratis gebruik te maken van alternatieve manieren van geschilbeslechting. Mocht er dan nog geen oplossing zijn, is het mogelijk om de klacht te laten oplossen via de nationale privacytoezichthouders. Als ultiem redmiddel is het mogelijk om een klacht voor te leggen aan een Privacy Shield-panel, dat vervolgens met een bindende uitspraak komt. Dit panel bestaat uit een of drie onafhankelijke arbiters, die door de partijen kunnen worden gekozen uit een groep van minimaal twintig personen.
Een opvallend punt dat Schrems hierbij noemt, is dat nationale privacytoezichthouders volgens de nieuwe regels kunnen beslissen dat een bedrijf de export van gegevens moet stopzetten. Ze kunnen hiertoe overgaan als ze van mening zijn dat er geen adequaat beschermingsniveau voor persoonsgegevens aanwezig is.
Op het gebied van de Amerikaanse nationale veiligheid zijn er duidelijke grenzen en beperkingen aangebracht aan de toegang tot informatie door opsporings- en veiligheidsdiensten. Burgers kunnen zich bij klachten of conflicten wenden tot een ombudsman. Deze bekijkt vervolgens of de nodige Amerikaanse juridische waarborgen in acht zijn genomen en ziet erop toe dat passende stappen worden genomen als dit niet zo is.
Vertegenwoordigers van de EU-lidstaten en het overlegorgaan van de nationale privacytoezichthouders, de Artikel 29-werkgroep, nemen de ontwerptekst van de Privacy Shield-overeenkomst in de komende tijd onder de loep. Daarna wordt de uiteindelijke tekst vastgesteld.