De prestaties van hardwarematige virtualisatie zijn vooralsnog ondermaats, zo blijkt uit een rapport van Vmware. Deze fabrikant van virtualisatiesoftware heeft onderzocht hoe snel systemen met Intels Virtualization Technology zijn in vergelijking met volledig softwarematige oplossingen, en de resultaten zijn voor Intel niet erg rooskleurig. Virtualisatie, waarmee het mogelijk is om verschillende besturingssystemen naast elkaar op een machine te draaien, is over het algemeen een stuk langzamer omdat de virtualisatiesoftware niet alleen een computer moet emuleren, maar ook moet zorgen dat de verschillende besturingssystemen niet in elkaars vaarwater terecht komen. Zowel Intel als AMD kwamen daarop met hardwarematige virtualisatiesystemen die respectievelijk VT en Pacifica genoemd worden. Vmware, wiens software van dergelijke hardwareoplossingen gebruik kan maken, betwijfelt echter of Intel zijn huiswerk wel goed gedaan heeft.
Het compileren van een Linux-kernel op een virtueel systeem vergt bijna een kwart meer tijd wanneer Intels VT wordt gebruikt, waardoor het totale tijdsverlies door virtualisatie op ruim tachtig procent uitkomt. De vraag is dan ook gerechtvaardigd welk nut de Intel-technologie eigenlijk heeft. De processorbouwer heeft zich naar eigen zeggen geconcentreerd op het bouwen van een 'correct' systeem, waarbij nog geen aandacht aan optimalisatie van de prestaties is gegeven. Hoewel het een nobel streven is om een zo goed mogelijk product af te leveren, haalt dat het commerciële nut van VT uiteraard totaal onderuit; Intel zal flink aan de bak moeten om de virtualisatietechniek als verkoopargument te kunnen gaan gebruiken. Naar verluidt heeft AMD de zaken met Pacifica beter voor elkaar, maar objectieve benchmarks die die stelling staven zijn nog niet te vinden.