IBM heeft bekendgemaakt dat het een belangrijke stap verder is met zijn onderzoek naar atomair geheugen. Onderzoekers hebben de kracht gemeten die nodig is om een kobaltatoom te verplaatsen op een vlak kristalrooster van koper of titanium.
De onderzoekers zijn erin geslaagd individuele kobaltatomen te verplaatsen en hebben tevens de kracht gemeten die daarvoor nodig is. In moderne harde schijven zijn miljoenen atomen nodig om een enkele bit op te slaan. Met een lengte van 20nm en een breedte van 100nm neemt een bit dus 2000nm² oppervlak in beslag, terwijl de techniek die IBM onderzoekt slechts 4nm² per bit nodig heeft: het oppervlak van enkele atomen.
In eerste instantie manipuleerden de onderzoekers kobaltatomen met een STM-microscoop, een uitvinding die IBM in de jaren '80 deed en waar de uitvinders in 1986 de Nobelprijs voor de Natuurkunde voor kregen. De atoomdikke isolatielaag waar het kobaltatoom op kwam te liggen bleek te dun om het tunneleffect van de naald van de microscoop tegen te gaan.

De onderzoekers grepen daarom naar een andere IBM-uitvinding: de atoomkrachtmicroscoop. Deze vorm van microscopie heeft geen last van het tunneleffect en de wetenschappers ontdekten dat er 210pN nodig was om een kobaltatoom op een vlak rooster van titaniumatomen te verplaatsen. Op een koperrooster nam deze kracht af tot slechts 17pN. Volgens hoofd van IBM's STM-lab Andreas Heinrich is het heel belangrijk om te weten wat deze benodigde kracht is, zodat gerichter onderzoek kan worden gedaan.
Een interessante uitkomst van het onderzoek is bijvoorbeeld dat het voor de lateraal benodigde kracht niet uitmaakt hoeveel kracht er op het atoom uitgeoefend wordt in de richting loodrecht op de ondergrond. Met andere woorden: de 'wrijvingskracht' in het vlak wordt niet verlaagd door het atoom als het ware op te tillen.