Deze week is voor het Amerikaanse Hooggerechtshof een zaak tussen AT&T en Microsoft over softwarepatenten van start gegaan. De uitspraak kan verregaande gevolgen kan hebben voor softwaremakers in de Verenigde Staten.
Het telecombedrijf beschuldigt Microsoft ervan inbreuk te maken op een patent voor een methode om spraak te digitaliseren. Microsoft ontkent niet dat Windows algoritmes bevat die in het patent worden beschreven en betaalt dan ook licentierechten aan AT&T, maar alleen voor de Amerikaanse versies van Windows. Het telecombedrijf wil echter ook geld zien voor de buitenlandse versies, iets wat Microsoft weigert. AT&T beroept zich op artikel 271f uit de Amerikaanse patentwet, dat Amerikaanse patenten ook van toepassing verklaart op in de VS gemaakte onderdelen, waarvan in het buitenland een product wordt gemaakt dat onder een Amerikaans patent valt. Het artikel werd in 1984 aangenomen door het Congres als reactie op een truc van een fabrikant van machines om garnalen van hun ingewanden te ontdoen. De technologie in de machines was gepatenteerd en om onder betaling van rechten uit te komen stuurde de fabrikant kratten vol losse onderdelen naar het buitenland, waar de machine er uiteindelijk van gemaakt werd.
Buitenlandse Windows-versies worden niet in de VS vermenigvuldigd. Microsoft stuurt een 'master disk' met de programmacode naar een buitenlandse vestiging, waar deze wordt gedupliceerd. De kopieën worden verstuurd naar computerfabrikanten, die ze vervolgens gebruiken om Windows te installeren. Volgens Microsoft zijn de masterdisks geen onderdelen, maar alleen een blauwdruk van Windows, en vallen zij niet onder artikel 271f. Volgens AT&T is de Windows-code wel degelijk een onderdeel, zelfs het belangrijkste, van in het buitenland gemaakte computers. Twee lagere rechtbanken gaven het telecombedrijf hierin gelijk, maar Microsoft ging in beroep bij het Hooggerechtshof. Het feit dat dit hof de zaak in behandeling wilde nemen toont al aan dat de hoogste rechters hun twijfels hebben bij de vonnissen van de lagere instanties. Hoopgevend voor Microsoft is het feit dat het Hooggerechtshof in recente vonnissen heeft aangegeven dat het vindt dat de Amerikaanse patentwetgeving te ver is doorgeschoten.
Het uiteindelijke vonnis in de zaak zal veel verdergaande consequenties hebben dan alleen het geschil tussen AT&T en Microsoft. Als het hof het lagere vonnis in stand laat, betekent dit dat in het buitenland gedupliceerde en verkochte Amerikaanse software voortaan ook onder de Amerikaanse patentwet valt. Hierdoor komen Amerikaanse softwaremakers in een zeer nadelige positie te zitten tegenover de concurrentie in het buitenland. Buitenlandse bedrijven hoeven dan alleen maar Amerikaanse patentrechten te betalen over in de VS verkochte versies, Amerikaanse bedrijven moeten deze over alle exemplaren betalen. Krijgt AT&T gelijk, dan wordt van vele kanten een doemscenario voorspeld, waarbij de Amerikaanse software-industrie massaal naar het buitenland zal verhuizen.
Vele partijen, waaronder zelfs aartsrivalen zoals Yahoo en de opensourcebeweging, steunen Microsoft dan ook in deze zaak. Zelfs de Amerikaanse regering heeft verklaard dat de wet nooit voor dit soort zaken bedoeld was. Velen hopen zelfs dat het Hooggerechtshof zal oordelen dat software helemaal niet patenteerbaar is. Alhoewel softwarepatenten in de VS al jaren worden verleend, hebben de hoogste rechters zich er nooit over uitgesproken of dat wel toelaatbaar is. De zaak zal worden beslist door slechts acht rechters, want één rechter heeft zich verschoond omdat hij aandelen Microsoft bezit. Als bij het wijzen van het vonnis de stemmen staken blijft het vonnis van de lagere rechter in stand en krijgt AT&T dus gelijk.