IBM kondigt vandaag aan dat het een paar van de duurste machines binnen zijn serverlijn een upgrade geeft: de p5-590 (16 sockets) en p5-595 (32 sockets) kunnen voortaan worden voorzien van 2,3GHz dualcore Power5+-processors. Deze op 90nm gebakken chips waren al sinds oktober beschikbaar in goedkopere machines op snelheden tot en met 2,2GHz, maar omdat er in de high-end buitengewoon strenge eisen worden gesteld aan het testen duurt het vele maanden langer voor een nieuwe chip op dat niveau kan gaan meespelen. Tot nu toe moest de top van de pSeries het daarom doen met een 130nm Power5 op 1,9GHz. Volgens het bedrijf zijn de prestaties van de machines door de nieuwe processors tot dertig procent beter geworden, terwijl de prijs ongeveer hetzelfde is gebleven.
Een ander voordeel is dat de Power5+ in de toekomst makkelijk kan worden verwisseld voor een Power6, zonder de hele kast te vervangen. Om zijn woorden kracht bij te zetten heeft IBM tegelijk met de aankondiging van de upgrade een nieuw wereldrecord neergezet in de databasebenchmark TPC-C: het verbeterde zijn eigen score van 3,2 miljoen transacties per minuut met een nieuwe mijlpaal van 4 miljoen. Het beste Itanium-resultaat van dit moment staat op 'slechts' 1,2 miljoen transacties per minuut, maar HP heeft dan ook nog geen score ingestuurd voor zijn nieuwe Superdome, die is ontworpen voor de onlangs geïntroduceerde Montecito.

Tegelijk met de nieuwe hardware heeft IBM ook aangekondigd dat het het een en ander op softwaregebied aan wil gaan passen. Applicaties zullen voortaan niet meer per processor of core worden betaald, maar per 'processor value unit' worden berekend. Hoewel er in eerste instantie niets verandert aan de prijzen (omdat het aantal 'value units' voor de huidige cores zodanig is vastgesteld dat er hetzelfde uitkomt als wanneer er per processor gerekend zou worden) zal dit niet gekoppeld blijven en zullen klanten met snellere processors uiteindelijk dus ook meer moeten gaan betalen. Uiteindelijk wil het bedrijf toewerken naar een prijsmodel waarbij betaald moet worden voor het daadwerkelijke gebruik van de software. Een eerste stap in die richting is de release van de Tivoli Usage and Accounting Manager, een tool die per pakket kan bijhouden hoeveel processorkracht, geheugen, netwerkcapaciteit en opslag er voor nodig is.