Nederlandse opsporingsdiensten hebben, in vergelijking met twee jaar geleden, in 2017 meer informatie opgevraagd over personen bij telecom- en internetproviders. Sinds 2012 daalde dit aantal, maar in 2017 was er voor het eerst sinds vier jaar weer sprake van een stijging.
Uit het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid blijkt dat er in totaal 2.027.716 keer gegevens zijn opgevraagd over personen. Dat is een stijging van zo'n twintig procent in vergelijking met 2016. In 88 procent van de gevallen hebben de informatieverzoeken uit 2017 ook daadwerkelijk resultaat opgeleverd in de vorm van het verkrijgen van een antwoord, waarbij het bijvoorbeeld gaat om het verkrijgen van een telefoonnummer. Het gaat bij deze gegevens om bevragingen van verschillende politiekorpsen, maar ook om inspecties en bijvoorbeeld de Belastingdienst.
In 2016 was er nog sprake van in totaal 1,68 miljoen opvragingen en in 2015 kwam dat aantal uit op 1,72 miljoen. Deze neerwaartse trend, die na 2012 werd ingezet, is met het nieuwe cijfer doorbroken. Het record werd in 2009 gehaald: toen waren er ruim 2,9 miljoen opvragingen.
Bij de opvragingen gaat het om verzoeken om gegevens via het centrale CIOT-bevragingspunt in te zien. Dit systeem stuurt de verzoeken door naar telecom- en internetproviders. Dagelijks bewaren providers hun klantgegevens 24 uur in een zogeheten black box. Met deze gegevens kunnen opsporingsdiensten bijvoorbeeld achterhalen welke naw-gegevens bij een bepaald ip-adres, telefoonnummer of e-mailadres horen.