Nederlandse opsporingsdiensten hebben in 2016 iets minder opvragingen gedaan bij providers dan in 2015. Deze opvragingen verlopen via het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie, oftewel CIOT. Sinds 2012 is sprake van een daling.
In het jaarverslag van het CIOT is te lezen dat er in totaal 1,68 miljoen opvragingen hebben plaatsgevonden. In 2015 waren dat er 1,72 miljoen. De daling is minder sterk dan in de voorgaande jaren. Van 2014 op 2015 was er een daling te zien van ongeveer 17 procent; de huidige daling komt neer op ongeveer 2 procent. De neerwaartse trend is in 2012 ingezet, in dat jaar vonden er nog meer dan 2,5 miljoen opvragingen plaats. De verzoeken leverden in 87 procent van de gevallen resultaat op; in 2015 was dat 88 procent.
Bij de opvragingen gaat het om verzoeken om gegevens via het centrale CIOT-bevragingspunt in te zien. Dit systeem stuurt de verzoeken door naar telecom- en internetproviders. Dagelijks uploaden de providers hun klantgegevens naar een zogenaamde black box, waar deze maximaal 24 uur worden bewaard. Met behulp van daarin opgeslagen gegevens kunnen opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijvoorbeeld achterhalen welke naw-gegevens bij een bepaald ip-adres, telefoonnummer of e-mailadres horen. Het tegenovergestelde is ook mogelijk. De gegevens mogen opgevraagd worden door onder andere de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee, het Openbaar Ministerie en de FIOD.
Aan de gepubliceerde statistieken is verder te zien dat veruit de meeste verzoeken worden gedaan op basis van artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering, waarin de bevoegheid tot het opvragen van gegevens is vastgelegd. Een enkel verzoek is gedaan op basis van artikel 126ii, dat geldt voor verkennende onderzoeken bij terroristische misdrijven. De politie-eenheid die de meeste verzoeken heeft gedaan, is de eenheid Oost-Nederland van de Nationale Politie, met 229.763 verzoeken, gevolgd door Den Haag en Rotterdam.