De AIVD en de MIVD hoeven van de rechter niet te stoppen met het uitwisselen van gegevens met buitenlandse inlichtingendiensten. Verschillende organisaties willen dat dit wordt verboden, maar ze konden niet aantonen dat buitenlandse diensten in strijd met de Nederlandse wet handelen.
De eisende partijen zijn bezorgd over de de praktijken van met name de Amerikaanse NSA en de Britse GCHQ. Volgens de eisers is sinds de onthulling van Edward Snowden duidelijk geworden dat deze diensten op grote schaal telecommunicatiegegevens verzamelen en bewaren en van bijvoorbeeld Google en Facebook verlangen dat zij gebruikersdata afstaan. Omdat Nederlanders ook gebruikmaken van Google en Facebook krijgt de NSA volgens hen ook metadata van Nederlanders in handen. Daarnaast stellen de eisers dat de buitenlandse diensten rechtstreeks gesprekken tussen Nederlandse burgers afluisteren. Dit alles zou in strijd zijn met in internationale verdragen vastgelegde grondrechten. Het zou ook in strijd zijn met de maatstaven die volgens de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 gelden voor Nederlandse inlichtingendiensten.
Het Gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de NSA en de Britse geheime dienst onze grondrechten schenden. De bewijslast om dit aan te tonen lag bij de groep eisers en ze zijn hier volgens de rechter in onvoldoende mate in geslaagd. Zij hebben onvoldoende concreet gemaakt waaruit zou blijken dat buitenlandse inlichtingendiensten in strijd met Nederlandse wetgeving activiteiten in Nederland ontplooien.
De rechter vond niet dat die conclusie automatisch voortvloeit uit de vaststelling dat de Amerikaanse en Britse diensten op grote schaal telecommunicatieverkeer onderscheppen en dat Nederland een van de belangrijkste wereldwijde internetknooppunten heeft en een groot datacentrum van Google huisvest. Het enige concrete voorbeeld dat de eisers naar voren brachten, was de vaststelling dat er satellietschotels staan in Burum. Dat ondersteunt volgens de rechter niet het betoog dat buitenlandse inlichtingendiensten zelf activiteiten in Nederland ontplooien. De eisers hebben erkend dat de precieze werkwijze van de NSA onbekend is, waardoor ze volgens de rechter niet kunnen aantonen dat de gegevensuitwisseling tussen Nederlandse diensten en de NSA in strijd is met het recht op privacy uit het EVRM. Dat blijkt uit de uitspraak, die het eerdere vonnis van de rechtbank uit 2014 heeft bekrachtigd.
De rechter heeft wel vastgesteld dat het de Nederlandse inlichtingendiensten niet is toegestaan de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 te omzeilen door gegevens te gebruiken die voortkomen uit de ruimere bevoegdheden en activiteiten van buitenlandse diensten. De eisers hebben overigens niet bepleit dat de AIVD en de MIVD dit verbod daadwerkelijk omzeilen. Het feit dat buitenlandse diensten meer bevoegdheden hebben, betekent volgens de rechter niet dat de AIVD en de MIVD geen gegevens van deze buitenlandse inlichtingendiensten mogen ontvangen. De rechter stelde daarbij vast dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 buitenlandse inlichtingendiensten niet kan normeren.
De groep eisende partijen bestond onder meer uit de organisatie Stichting Privacy First, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de Nederlandse Vereniging voor Strafrecht Advocaten, een hacker en een adviseur voor informatiebeveiliging.