De Consumentenbond onderzocht eerder dit jaar de modelcontracten van 30 energieleveranciers. De organisatie vergeleek het leveringstarief voor stroom met de terugleververgoeding en concludeerde dat 14 van de 30 aanbieders 'bij lange na' niet de 70 procent haalden. Tot 2014 gold dit minimum van 70 procent van het kale leveringstarief; dat werd toen gezien als een redelijke vergoeding. Waar kwam die 70 procent eigenlijk vandaan, hoe is de situatie op dit moment en welk percentage kunnen zonnepanelenbezitters met overtollige stroom in de toekomst verwachten?
We moeten terug naar 2006 om de basis te vinden voor de 70 procent. Die is toen gelegd door de Nederlandse Mededingingsautoriteit, in 2013 opgegaan in de Autoriteit Consument & Markt. Het betreft de Beleidsregel redelijke terugleververgoedingen vergunninghouders elektriciteit. De Raad van Bestuur van de NMa bepaalde dat er sprake is van een redelijke terugleververgoeding 'indien de vergoeding niet lager is dan de prijs die een vergunninghouder redelijkerwijs op de markt zou betalen indien hij deze elektriciteit zou moeten inkopen'.
Het was aan vergunninghouders en dus energieleveranciers om zelf een grondslag te kiezen voor het bepalen van de hoogte van de inkoopkosten. De NMa noemde twee mogelijke grondslagen, wat betekent dat er andere grondslagen mogelijk waren: de APX-index (Amsterdam Power Exchange) en het leveringstarief voor kleinverbruikers dat geldt op het moment van het bepalen van de terugleververgoeding. De APX-index is tegenwoordig de European Power Exchange, een handelsplaats/spotmarkt waar wordt gehandeld in uurprijzen.
Vervolgens werd in artikel 2 lid 4 het belangrijkste besloten; voor de terugleververgoeding gold een dempingsfactor van minimaal 0,7. De raad oordeelde dat de terugleververgoeding als redelijk zou worden beschouwd als deze werd vermenigvuldigd met deze dempingsfactor en een van de twee genoemde grondslagen in euro per kilowattuur. De gekozen grondslag moest vermeld worden in de overeenkomst tussen kleinverbruiker en energieleverancier. De beleidsregel trad in april 2006 in werking en vanaf dat moment was het verboden om een terugleververgoeding in rekening te brengen die in strijd was met de beleidsregel. Kortom, een tarief van 70 procent was het minimum.
Energieleveranciers menen de terugleververgoeding te kunnen verlagen tot een willekeurig tarief
Hier kon op gehandhaafd worden, maar dat veranderde in 2014. In de oude Elektriciteitswet van 1998 was in artikel 95c bepaald dat een vergunninghouder een redelijke vergoeding moest betalen (lid 3) en dat er nadere regels gesteld konden worden voor het betalen van een redelijke vergoeding (lid 4). Op basis van dit vierde lid heeft de NMA destijds in 2006 de beleidsregel met die 70 procent opgesteld.
Hoe kwam dit te vervallen? Dat hangt samen met een in december 2013 ondertekende wijzigingswet die onder meer de Elektriciteitswet 1998 wijzigt. In deze wijzigingswet staat dat artikel 95c lid 3 en 4 komen te vervallen. Daarmee viel ook de basis weg voor de beleidsregel van de NMA en dus de 70 procent. In het nieuwe artikel 31c van de gewijzigde Elektriciteitswet 1998, over de salderingsregeling, staat de verplichting om een redelijke vergoeding te betalen, maar niets over het stellen van nadere regels daarover of hoe die redelijke vergoeding bepaald moet worden.
De nieuwe Energiewet moet de Elektriciteitswet 1998, en de Gaswet, vervangen en nieuwe duidelijkheid scheppen over de redelijke vergoeding. Het is echter nog altijd wachten op deze Energiewet en dat kan nog wel enkele jaren duren. Sinds het wegvallen van de wettelijke basis is die 70 procent als redelijke vergoeding strikt genomen niet meer van kracht. Dat maakt dat energieleveranciers de terugleververgoeding menen te kunnen verlagen tot een willekeurig tarief, zoals 9 eurocent per kilowattuur. Over deze recente stap van verschillende energieleveranciers hebben allerlei fracties uit de Tweede Kamer inmiddels Kamervragen gesteld, waaronder regeringsfracties. Er is duidelijk enige verontwaardiging over deze recente ontwikkeling, maar vooralsnog is het wachten op de antwoorden van klimaatminister Jetten.
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 uit oktober 2020 wordt nog eens aangestipt dat de hoogte van de redelijke vergoeding momenteel 'niet wettelijk gespecificeerd is'. Ook valt te lezen dat er in het wetsvoorstel een nieuwe grondslag wordt opgenomen zodat er nadere regels gesteld kunnen worden voor de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding. Dat betekent ook dat er een ondergrens bepaald kan worden in lagere regelgeving. De wens van de regering is overigens dat marktwerking dit gaandeweg deels zal vervangen, dus dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs hij zijn overtollige stroom verkoopt. Waarschijnlijk is daarbij de hoop dat zonnepanelenbezitters door meer marktwerking een betere vergoeding kunnen bedingen.
'Het is mijn voornemen om het wettelijke minimum vast te stellen op 80 procent van het leveringstarief'
Het lijkt al wel duidelijk waar het ongeveer heen zal gaan. De voormalige minister van Economische Zaken en Klimaat, Eric Wiebes, schreef dit in april 2020: "Ik vind het belangrijk om een redelijke prijs te waarborgen voor de door de consument aan het net geleverde energie, om de consument te beschermen en terugverdientijden voor investeringen in hernieuwbare energie op peil te houden. Als de salderingsregeling wordt afgebouwd, geldt namelijk voor een groeiend deel van de elektriciteit die een kleinverbruiker aan het net levert, dat de opbrengst uitsluitend bestaat uit de vergoeding die de energieleverancier daarvoor geeft. In het concept-wetsvoorstel ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling heb ik opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur een minimum kan worden bepaald voor de vergoeding die een energieleverancier aan zijn klant moet betalen voor de ingevoede elektriciteit. Het is mijn voornemen om het wettelijke minimum vast te stellen op 80 procent van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen. Met deze vorm en hoogte denk ik de consument een herkenbare uitwerking te bieden, alsmede een redelijke vergoeding."
Ook bij de beantwoording van recentere Kamervragen, uit september vorig jaar, maakte de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Dilan Yeşilgöz-Zegerius, duidelijk dat 80 procent het streven blijft. "Naar mijn mening zorgt de voorgenomen minimumvergoeding van 80 procent van het leveringstarief, die zal worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur, voor een goede balans tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers enerzijds, en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds."
Het wachten is dus op de nieuwe Energiewet. Of dat per definitie een veel hogere terugleververgoeding gaat opleveren is niet zeker, want in beleidsdocumenten wordt ook gesproken over een beoogd maximum, waarbij 10 cent als voorbeeld wordt genoemd. Dat is 1 cent meer dan de vergoeding van Eneco. Of dat 'een redelijk tarief' is, is discutabel want als je 80% van het allerlaagste uurprijsgemiddelde neemt (€0,168), zou dat uitkomen op 13,44 cent.