Op acht april viert Leiden de honderdste verjaardag van de ontdekking van supergeleiding. In zijn cryogene laboratorium, dat inmiddels naar hem is vernoemd, ontdekte Leidenaar Heike Kamerlingh Onnes de supergeleiding van metalen.
Heike Kamerlingh Onnes studeerde onder meer natuurkunde, scheikunde en wiskunde aan de universiteiten van Groningen en Heidelberg. Na zijn studie verwierf hij een positie als hoogleraar experimentele natuurkunde aan de universiteit van Leiden en in 1901 richtte hij daar de Leidse instrumentmakersschool, of de Lis, op. Drie jaar later bouwde hij een cryogeen lab met als doel helium tot beneden zijn kookpunt af te koelen; zijn lab kon temperaturen tot 0,9K realiseren.
In dat cryogene lab, inmiddels omgedoopt tot het Kamerlingh Onnes Laboratorium, onderzocht de natuurkundige supergeleiding. Op 8 april 1911 ontdekte hij dat de extreem lage temperaturen die hij kon bereiken, supergeleiding in zuivere metalen mogelijk maakten. In zijn aantekeningen schreef hij dat kwik bij 4,2K een nieuwe toestand kreeg, waarbij alle elektrische weerstand verloren gaat.
Pas begin 2011 werd duidelijk dat de ontdekking van supergeleiding door Kamerlingh Onnes geen toeval was, zoals lange tijd werd vermoed. Uit de onlangs beschikbaar gekomen aantekeningen van de onderzoeker, 'laboratoriumboekje 56', bleek dat de Leidenaar zeer gericht onderzoek deed naar supergeleiding. Daarbij ontdekte hij en passant superfluïditeit in het vloeibare helium dat dienstdeed als koelmiddel voor het kwik.
Supergeleiding, ofwel het volledig ontbreken van elektrische weerstand, treedt veelal op bij temperaturen dicht bij het absolute nulpunt. Wetenschappers zoeken naar materialen die supergeleiding bij hogere temperaturen vertonen, omdat de koeling veel ruimte inneemt. Supergeleiding wordt onder meer in mri-apparaten toegepast om het magnetisch veld tot stand te brengen. Supergeleiding bij hogere temperaturen, zoals kamertemperatuur, zou onder meer in de computerindustrie kunnen worden toegepast.
/i/1302273197.jpeg?f=imagenormal)