De Chinese uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling bedragen dit jaar 136 miljard dollar, bericht de OECD. De organisatie waarschuwt haar lidstaten dat hun investeringen gelijke tred moeten houden, wil hun concurrentiepositie niet in gevaar komen.
De Verenigde Staten investeren nog altijd meer dan enig ander land in r&d: dit jaar zal rond de 338 miljard dollar worden uitgegeven. Japan, de traditionele nummer twee op de lijst, moest het met een r&d-budget van 129 miljard echter afleggen tegen de razendsnel groeiende Chinese economie. Ter vergelijking: de OECD denkt dat de 15 oudste leden van de Europese Unie in 2006 samen ongeveer 233 miljard euro aan innovatie zullen spenderen. Een opmerkelijk gegeven is ook dat China ruim 900.000 onderzoekers aan het werk houdt. De VS hebben ruim 1,3 miljoen onderzoekers, wat wil zeggen dat de Amerikanen per onderzoeker ruim een kwart miljoen beschikbaar hebben, terwijl een Chinese wetenschapper het met honderdduizend dollar minder moet doen.
Verder is het zaak om wetenschappelijk personeel vast te houden, waarschuwen de economen: van elke duizend werknemers zijn er in Japan 10,3 bezig met onderzoek en ontwikkeling. De VS komt daar net achteraan met 9,3 researchers, maar in de 25 lidstaten van de EU zijn er per duizend werknemers slechts 5,8 bezig met r&d. Dat staat in schril contrast met de opleidingscijfers: de Europese universiteiten leveren meer academici af dan de Amerikaanse. De meeste banen zijn echter in de VS te vinden: van de tienduizenden Amerikaanse vacatures voor academisch geschoold personeel werd in 2003 de helft door buitenlanders vervuld. Multinationals zorgen er overigens wel voor dat de cijfers enigszins vertekend zijn: door internationale investeringen kan het zijn dat een land tot wel veertig procent van zijn r&d-budget uit het buitenland krijgt. In landen als Ierland, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk is zelfs meer dan veertig procent van de onderzoeksbudgetten afkomstig uit het buitenland.