Het Europese Hof van Justitie heeft in een advies verklaard dat de geplande overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada over de doorgifte en verwerking van elkaars passagiersgegevens, in de huidige vorm niet mag worden ingevoerd wegens strijd met Europese grondrechten.
De Europese Unie heeft met Canada onderhandeld over een overeenkomst die ziet op de doorgifte en verwerking van elkaars passagiersgegevens. In 2014 hebben de EU en Canada een zogeheten PNR-overeenkomst ondertekend, waardoor ze de reisschema's en persoonsgegevens van elkaars passagiers over en weer zouden mogen doorgeven. De overeenkomst is echter niet van kracht geworden, omdat het Europarlement in november 2014 besloot dat het Hof van Justitie zich over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst moest buigen.
Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen Canada en de EU de Europese grondrechten schendt, en aldus in de huidige vorm niet mag worden ingevoerd. Specifiek vindt het hof dat de bepalingen uit de overeenkomst zorgen voor een inmenging in het grondrecht van de eerbiediging van het privéleven en het grondrecht van de bescherming van de persoonsgegevens. Deze inmenging is op zichzelf niet genoeg om te concluderen dat de grondrechten ook daadwerkelijk zijn geschonden; het Hof heeft dan ook onderzocht of de inmengingen gerechtvaardigd kunnen worden. Dat is volgens het Hof niet het geval, waardoor de bepalingen over de doorgifte, verwerking en bewaring van de persoonsgegevens onverenigbaar zijn met de grondrechten.
De rechters van het Hof komen tot deze conclusie op basis van een aantal vaststellingen over de overeenkomst. Zo wijzen ze op het feit dat de voorgenomen overeenkomst het mogelijk maakt om de PNR-gegevens van alle passagiers stelselmatig en continu door te geven aan een Canadese autoriteit, met het oog op het het gebruik en bewaring ervan. Canada kan deze gegevens mogelijk aan derde landen geven, met als doel het bestrijden van zware grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Om dit mogelijk te maken is er in de overeenkomst een bewaartermijn van vijf jaar overeengekomen.
Daarbij stellen de rechters vast dat de persoonsgegevens in hun gezamenlijkheid de volledige reisroute van passagiers kunnen blootleggen, inzicht kunnen geven in de reisgewoontes en relaties tussen twee of meer personen. Ook is uit de gegevens af te leiden wat de financiële situatie van passagiers is en wat hun voedingsgewoonten en gezondheidstoestand zijn.
Deze vaststellingen zijn voor het Hof voldoende om te spreken van een inmenging in de privacy van passagiers en een inmenging van het recht op de bescherming van persoonsgegevens. Bij het oordeel of dit daadwerkelijk leidt tot een schending van de grondrechten, stelt het Hof vast dat de inmengingen gerechtvaardigd kunnen worden door een doelstelling van algemeen belang. In dit geval is dat het bestrijden van criminaliteit en terrorisme en in het algemeen het waarborgen van de openbare veiligheid.
Om van een rechtvaardiging te kunnen spreken heeft het hof ook bekeken of de bepalingen in de overeenkomst noodzakelijk zijn. Op dat punt komen de rechters tot de conclusie dat verschillende bepalingen verder gaan dan strikt noodzakelijk, en dat er ook onduidelijke en onnauwkeurig omschreven regels zijn. Het Hof is vooral bezorgd dat Canada uit de gegevens gevoelige persoonlijke informatie kan afleiden, zoals de etniciteit, levensbeschouwelijke overtuiging, seksuele voorkeur en de gezondheid. Omdat er hierdoor een risico bestaat dat de verwerking van deze gegevens in strijd is met het discriminatieverbod, is voor de doorgifte hiervan heel nauwkeurig en bijzonder goed onderbouwde rechtvaardiging nodig, die op meer is gebaseerd dan enkel het waarborgen van de veiligheid. Omdat deze rechtvaardiging ontbreekt, is er sprake van een schending van de grondrechten.
Het Hof verwijst de overeenkomst niet naar de prullenbak, maar geeft aan dat de overeenkomst door kan gaan als deze zo wordt aangepast dat de inmengingen beter worden afgebakend en preciezer worden omschreven. Daartoe moet de overeenkomst onder meer voorschrijven dat de geautomatiseerde verwerking van de gegevens betrouwbaar is en niet discrimineert. Ook vinden de rechters dat de Canadese autoriteiten de gegevens slechts mogen meedelen aan derde landen buiten de Europese Unie, op het moment dat er tussen de EU en dat land een overeenkomst bestaat die gelijkwaardig is aan de PNR-overeenkomst met Canada. Daarnaast moet er een onafhankelijke toezichthoudende instantie zijn die nagaat of de regels worden nageleefd.
Het Hof benadrukt overigens dat het hier gaat om een advies, en dat het de eerste keer is dat de rechters zich moeten uitspreken over de verenigbaarheid van een ontwerpovereenkomst met de Europese grondrechten. Waarschijnlijk kunnen Canada en de EU de overeenkomst in de huidige staat alsnog van kracht laten worden, maar door dit advies van het Hof van Justitie lijkt dat onwaarschijnlijk. Mocht dat toch gebeuren en wordt ertegen geprocedeerd, lijkt door dit advies de kans groot dat er alsnog een streep door de overeenkomst moet. Mogelijk komen vergelijkbare overeenkomsten die de EU al heeft gesloten met de VS en Australië, door dit advies op losse schroeven te staan.