Onderzoekers van het MIT hebben een methode ontwikkeld om de inzet van koolstof nanobuisjes als gassensor drastisch te vereenvoudigen. Hun methode maakt het produceren van de sensors zo eenvoudig als een potloodlijntje tekenen.
Een sensor die op koolstof nanobuisjes gebaseerd is, kan zeer kleine hoeveelheden gas detecteren door een verandering in de elektrische weerstand. Die is normaliter zeer laag als de nanobuisjes twee elektroden verbinden, maar stijgt zodra gevaarlijke gasmoleculen als ammoniak zich aan de koolstof binden. Om dergelijke sensors te maken, moesten de swcnt's, ofwel de nanobuisjes, tot nu toe eerst worden opgelost in oplosmiddelen; die zijn gevaarlijk en leveren bovendien onbetrouwbare resultaten.
Twee onderzoekers van het Massachusetts Institute of Technology hebben echter een eenvoudige methode ontwikkeld om de swcnt-sensors te produceren. Zij persten de nanobuisjes samen en vormden zo een potloodkern die niet van grafiet gemaakt is, maar uit de nanobuisjes bestaat. Door met het speciale potlood op papier aangebrachte gouden elektrodes met elkaar te verbinden, werden de gassensors geproduceerd, ofwel getekend. Daarbij maakt de dikte van de potloodstreep nauwelijks uit voor de sensorkwaliteit.
De huidige sensors zouden geschikt zijn voor de detectie van ammoniakgas, maar de nanobuisjes zouden eenvoudig aangepast kunnen worden om ook andere gassen te detecteren. Dat zou moeten gebeuren door metaalverontreinigingen in de koolstofbuisjes in te bouwen. Zo zouden bijvoorbeeld sensors voor ethyleen gemaakt kunnen worden, die gebruikt kunnen worden om te meten of fruit rijp is.
