Ik heb zelf projecten opgezet in Ethiopie en in Cambodja, waarin kinderen een beetje rust krijgen om tot zichzelf te komen. Er zijn op dat soort gebied twee soorten organisaties: de westerse organisaties die zichzelf in stand houden en westerse staf op de centrumposities zetten en houden, en organisatoren die zichzelf zo snel mogelijk overbodig maken en zo'n project overlaten aan lokale staf.
Ik heb dat laatste gedaan en de projecten overgedragen aan, in dit geval, jonge volwassenen die die projecten verder konden dragen.
In die projecten heb ik ook een basic computernetwerk achtergelaten waarmee ze werken als deel van hun organisatie, en dat was m.i. essentieel. Die jongeren daar leven namelijk niet meer in een wereld die van de onze is geisoleerd. Ze zien TV, soms in een thee huis of in een bordeel, soms al bij zichzelf, en ze zien westerse organisaties en het internationale (zaken) leven. Op dat niveau bedient men zich uitgebreid van computers. In alle grotere steden vindt je (dus) computerwinkels, computercursussen waar die organisaties hun materiaal en mensen vandaan halen, en, niet te vergeten, de internetshops waar de backpackers met de lonely planet-gids onder de arm langskomen. Ook, of juist, in de armste landen.
In die wereld is het onmogelijk (lees: idioot en onmenselijk) om de jonge generatie niet aan een ICT-basis te helpen. Dat is volstrekt in strijd met de realiteit waarin ze leven, en waarin inderdaad ook veel mensen nog aan honger en slecht drinkwater ten onder gaan. Daarvan zijn die jongeren zelf zich ook maar al te zeer bewust. Ook zij staan voor de keus (als het een beetje meezit) om er zelf iets aan te gaan doen of om te zoeken naar een veilige betrekking bij een grotere organisatie. In ieder geval proberen ze zich zelf aan de honger te onttrekken.
Als ze het zelf willen doen moeten ze vaak opboksen tegen de vooroordelen die de westerse organisaties achterlaten, namelijk dat de lokale bevolkingen zelf niet in staat zijn om zwaardere taken op zich te nemen. Een zichzelf vervullende voorspelling die steeds weer wordt gedaan door dure westerse projectleiders in die landen (die moeten wel, anders zou hun eigen werk wegvallen).
De spullen die er te koop zijn zijn vaak goedkoop en supermodern. De software is allemaal illegaal gekopieerd, en, als ie werkt, up to date, maar de scholing is vaak allerbedroevendst, wordt gegeven door drop-outs die in het westen nergens meer aan de slag komen en daar een leventje opbouwen met cursussen krom engels en DOS.
Evenzogoed gaat daar een generatie jongeren dan intuitief aan de slag op computers en pleurt binnen de kortste keren powerpoint presentaties en simpele word- documenten inelkaar - geen of weining angst voor de technologie als je ze de gelegenheid geeft. Ook leren grote groepen langzamerhand voorzichtiger te zijn nadat de hele boel een aantal malen is gecrashed. Letterlijk elk floppie dat daar rondgaat (veel!) bevat virussen. Alleen daarvoor al is een internet-verbinding essentieel. (Updaten).
Het gebruik van het internet is op zich nog veel moeilijker, ook moeilijker uit te leggen en het duurt ook langer voordat het zinvol is. Dat komt vooral omdat bijna alle informatiestromen via het westen lopen en dus een westers-geselecteerde content hebben. Voor die kids in Cambodja zou het eigenlijk veel beter zijn om contact te hebben met vergelijkbare projecten op de Filippijnen en in Afrika, maar dat is nu net waar het nog mis gaat. En dat is nu net de reden dat het essentieel is dat er nu sterke centra komen buiten de westerse wereld op het internet, waarlangs informatiestromen kunnen gaan groeien die niet direct door het westen worden gecontroleerd.
Het probleem is dat het westen, of in ieder geval, het rijke deel van het westen, daarvoor zeer beducht is. Want een van de voorbeelden van niet-westerse organisaties die dat al is gelukt is het fenomeen dat al-queda wordt genoemd. Dat is waarschijnlijk helemaal niet een organisatie als Ahold, met ergens een hoofdkantoor, maar veel meer een netwerk als het internet zelf, waarin de informatie een van de belangrijkste organisatorische krachten is. Het Westen heeft geconcludeerd (en waarschijnlijk terecht) dat niet-westerse netwerken, als ze al van de grond komen helemaal niet per definitie positief tegenover het westen staan.
Grote conferenties zoals deze hebben dan ook vaak de verborgen agenda om te komen (middels veel geld) tot een structuur voor netwerken die toch op de een of andere manier vanuit hier 'in de hand' kunnen worden gehouden.
Dat is op zich wel link, maar dit soort illusies worden op het terrein van het internet toch vaak gekoesterd door mannen in driedelig grijs die zelf niks van het internet begrijpen.
Noch ITU, noch ICANN zullen, verwacht ik, serieus in het belang van de niet-westerse gemeenschappen proberen te werken. Allebei zoeken ze naar een vorm van westerse controle, maar ook binnen de westerse wereld liggen tegengestelde belangen.
Feit is dat de balans hoe dan ook aan het kantelen is in de richting van de niet-westerse gebieden. De westerse landen ondergraven hun eigen positie namelijk zo zwaar, dat er uiteindelijk geen houden meer aan is.
De kids in Cambodja zien het allemaal met nauw verholen onbegrip aan (ze blijven altijd erg beleefd), en ontwikkelen zich met een noodgang.