In een advies aan het Hof van Justitie oordeelt advocaat-generaal Maciej Szpunar dat Facebook in een geval van onwettig bevonden smaad of laster verplicht kan worden om alle commentaren op te sporen die daar identiek aan zijn. Die moeten dan verwijderd of geblokkeerd worden.
Volgens Szpunar kan een sociaal netwerk door een nationale rechter worden verplicht om alle informatie die door de gebruikers van dat platform wordt gepost, te screenen en er de informatie uit te filteren die identiek is aan een uiting die eerder door deze rechter als onwettig is beoordeeld. De EU-richtlijn over elektronische handel verzet zich hier in ieder geval niet tegen.
Het gaat hier om gevallen van smaad en laster, waarbij bijvoorbeeld op Facebook een kwetsend, krenkend commentaar over iemand worden geplaatst. Als die persoon via de rechter afdwingt dat Facebook dat commentaar moet verwijderen, dan kan deze rechter Facebook ook verplichten andere, vergelijkbare commentaren op te sporen en te verwijderen, mits die commentaren wat de betekenis betreft verwant zijn. Deze verplichting tot opsporen kan ook een wereldwijde gelding hebben.
Volgens Szpunar is een verplichting om ook verwante, vergelijkbare commentaren te zoeken en verwijderen wel aan beperkingen of voorwaarden onderhevig. De rechter die uitspraak doet over dit soort overeenkomstige commentaren, moet ervoor zorg dragen dat de gevolgen van zijn bevel duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn.
Daarbij moet hij alle betrokken grondrechten tegen elkaar afwegen en zich afvragen of hetzelfde ook kan worden bereikt met een minder zwaar middel. Het bredere verwijderingsbevel mag niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om de bescherming van de persoon in kwestie te bereiken. Dat kan betekenen dat wordt bevolen dat aanverwante commentaren niet worden verwijderd, maar bijvoorbeeld dat de toegang tot die informatie via geoblocking wordt geblokkeerd. Szpunar formuleert deze voorwaarden, omdat hij erkent dat het in potentie tot censuur en een inbreuk van bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie kan leiden.
Deze zaak kwam op gang nadat Eva Glawischnig-Piesczek, een Oostenrijkse parlementariër voor de Groenen, te maken kreeg met kwetsende commentaren van een Facebook-gebruiker. Deze gebruiker deelde een artikel waarin werd gepleit voor het behoud van uitkeringen voor vluchtelingen, waarbij hij de parlementariër 'corrupt' noemde, zei dat ze lid was van een 'fascistische partij' en haar een 'waardeloze verrader van het volk' noemde. Nadat Facebook niet reageerde op haar verwijderingsverzoek, dwong Glawischnig-Piesczek via de rechter af dat Facebook de toegang tot de smadelijke commentaren in Oostenrijk onmogelijk maakte.
De rechter moest daarbij ook een antwoord formuleren op de vraag of dit bevel een bredere werking toekomt, in de zin dat het wereldwijd mag worden toegepast en ook geldt voor de woorden en commentaren waar Facebook geen kennis van heeft en die wat de strekking betreft identiek zijn. Om dat te beantwoorden, verzocht de Oostenrijkse rechter om in deze context de EU-richtlijn voor elektronische handel uit te leggen. Volgens die richtlijn is een hostingprovider, zoals Facebook in dit geval, in principe niet aansprakelijk voor informatie die door derden op zijn servers wordt opgeslagen, mits hij niet weet dat het om onwettige informatie gaat. De richtlijn bepaalt ook dat er geen algemene verplichting kan worden opgelegd om actief naar zaken te zoeken die op onwettige activiteiten duiden.
Een dergelijke algemene verplichting stelt Szpunar niet voor; hij stelt alleen dat de richtlijn zich niet verzet tegen een goed afgebakend bevel van een nationale rechter om in een specifiek geval bepaalde, aan onwettig bevonden smadelijk commentaar gerelateerde berichten te verwijderen of de toegang daartoe te blokkeren. Het Hof van Justitie is niet verplicht dit advies op te volgen, al gelden deze conclusies van de advocaat-generaal als zwaarwegend en worden ze veelal opgevolgd.