De brandweerregio's Twente en Midden- en West-Brabant gaan een drone inzetten om te ondersteunen bij incidenten. Met de extra informatie uit de lucht moet brandweerpersoneel en het materieel efficiënter ingezet kunnen worden.
De drone of het Remotely Piloted Aircraft System, werd al in juli 2014 getoond, maar kon toen nog niet ingezet worden voor het echte werk omdat er nog veel wet- en regelgeving aangepast moest worden. Daar is nu verandering in gekomen, meldt Brandweer Twente op zijn site. De twee brandweerregio's gaan de drone met de naam Argus gebruiken om extra informatie vanuit de lucht te krijgen. De pilot wordt gedraaid om ervaring op te doen om daarmee tot een landelijke beleidslijn te komen voor het gebruik en inzet van drones door de brandweer in Nederland.
Argus bevat twee verschillende camera's: een gewone camera en een infraroodcamera of warmtecamera. Het is een ruim zeven kilogram wegende Altura ATX8-multikopter met vier armen die elk twee rotors hebben. De maximale snelheid die het apparaat kan halen is veertig kilometer per uur, maar de gemiddelde snelheid is 25km/h. Mocht de drone geen contact meer hebben met de piloten, dan vliegt het apparaat zelf terug naar zijn beginpositie.
De Argus streamt de beelden live naar de laptop van de piloot. De officier van dienst kan meekijken en met de verkregen informatie de benodigde inzet bepalen. Vooralsnog worden beelden niet opgeslagen. Vliegen gebeurt alleen bij daglicht en boven het vriespunt, dit in verband met de levensduur van de accu's. Verder moet het zicht goed zijn, minimaal 1500 meter en de bewolking mag niet lager dan 150 meter hangen. Boven windkracht zes, of als er andere vormen van luchtondersteuning worden gebruikt, is inzet van de drone ook niet toegestaan.
Restrictieve wetgeving zorgde ervoor dat drones niet zomaar ingezet konden worden. Sinds de introductie van de Argus in 2014, zijn de piloten opgeleid, is het systeem getest en zijn verschillende procedures opgesteld. Nu mag er onder bepaalde omstandigheden van de drone gebruikgemaakt worden bij calamiteiten, zoals bij grote branden in complexe bebouwing, bij natuurbranden, bij vermissing van een persoon, bij het opsporen van slachtoffers op water of onder het ijs, of voor het krijgen van overzicht bij grote verkeersongevallen.