Er zitten stukjes waarheid in je verhaal maar het totaalplaatje zoals je het schetst klopt niet. Een beetje een klok-en-de-klepel verhaal.
Witte bloedlichamen (of leukocyten) is een verzamelnaam voor alle bloedcellen met een celkern (rode bloedcellen en bloedplaatjes hebben geen celkern). Verschillende witte bloedlichamen vervullen verschillende functies, die verderop in mijn verhaal vanzelf duidelijk worden.
In de initiële besmetting zijn er geen antistoffen in het lichaam voor de onbekende indringer. Een menselijk lichaam bevat lymfocyten waarmee een nieuwe indringer wordt ontdekt. Dit is bij een totaal onbekende indringer de B-cel. De B-cel is een soort brute-force aanval op alle mogelijke antigenen. miljoenen b-cellen met verschillende receptoren voor antigenen bevinden zich te allen tijde in het lichaam.
Het het proces waarin het immuunsysteem van het menselijk lichaam korte metten maakt met een nieuwe indringer, begint met een toevallige binding aan één van deze B-cellen. De B-cel transformeert na de binding in een B-geheugencel. Deze B-geheugencel gaat zich vermenigvuldigen en een deel van de nieuwe cellen transformeert in een B-plasmacel. Deze B-plasmacellen maken massaal antistoffen aan voor deze nieuwe indringer.
Antistoffen zijn immunoglobulinen. Dit zijn
eiwitten die als functie hebben een reactie te geven op
antigenen. Antigenen zijn de moleculen (dat kunnen eiwitten, maar ook polysacchariden (suikerstructuren) of peptiden (niet-spiraalvormig gevouwen aminozuurketens) zijn) waaraan een bepaalde te bestrijden stof wordt herkend. Dit is niet exclusief voor pathogene of lichaamsvreemde stoffen, ook je bloedcellen hebben antigenen. Immunoglobulinen/antistoffen/antilichamen zijn geen 'stukjes DNA': DNA is een eiwit, maar dat maakt niet dat elk eiwit een stukje DNA is.
Een antistof heeft receptoren voor (= bindt zich aan) de antigenen van hetgeen dat het moet bestrijden. Antistoffen maken deel uit van het immuunsysteem en hebben als functie zich te binden aan de antigenen. Door deze binding kan het antigeen niet meer binden aan de celreceptoren waarmee normaliter de cel wordt binnengedrongen, en het maakt fagocytose eenvoudiger omdat de vaste tak van een antistof een receptor bevat voor fagocyterende cellen, die op die manier makkelijker bij het te vernietigen object kunnen komen. Wat vervolgens gebeurt, is dat de fagocyten van het immuunsysteem de indringer verteren.
Fagocyten zijn non-specifiek, ze zijn enkel specifiek getraind op het herkennen van de vaste tak (de 'zware keten') van antistoffen. of de twee andere takken van de antistof nou gebonden zijn aan een coronavirus of aan een vreemde rode bloedcel zal het witte bloedlichaam worst wezen, zijn taak is om hetgeen waaraan het antistof vast zit te vernietigen.
Kort samengevat: herkenning door B-cel, die verandert in een B-geheugencel en begint te delen, een groot deel van de B-geheugencellen verandert in B-plasmacellen, die gaan antistoffen aanmaken die zich binden aan het antigeen van de indringer, daarmee wordt de indringer onschadelijk gemaakt, en daardoor kunnen de fagocyten (de killer-cellen) de te bestrijden indringer eenvoudiger vinden. Alle genoemde cellen zijn een ander type witte bloedcel.
dan:
het voordeel van een vaccin is dat mocht het virus muteren, de witte bloedcellen zo getraind zijn dat ze vaak de gemuteerde cellen ook aanvallen en vernietigen.
Dat hangt er maar net vanaf hoe een virus muteert. Wanneer er B-geheugencellen aanwezig zijn in het lichaam, zal bij een besmetting door een pathogeen (een ziekmaker) met dezelfde antigenen sneller een immuunreactie op gang komen en zul je waarschijnlijk niet ziek worden.
Het kan zijn dat het DNA wat zich in de virus bevind (wat mogelijk dodelijkere gevolgen heeft dan een eerdere versie van het virus) muteert zonder dat daarbij de antigenen veranderen. In dat geval heb je gelijk: dan zijn er B-geheugencellen in je lichaam aanwezig waarmee een nieuwe infectie direct wordt gespot en de productie van antistoffen meteen op gang komt. Bij een eerste infectie kan dit een aantal dagen duren tot het aantal antistoffen toereikend is.
Maar dat is niet altijd het geval, en het is nog niet duidelijk of dat ook bij dit Coronavirus het geval is. De jaarlijkse influenza is een virus wat heel snel muteert en elk jaar andere antigenen heeft. Daardoor heb je elk jaar opnieuw een griepprik nodig, want de B-geheugencellen van vorig jaar beschermen je niet tegen het gemuteerde influenza-virus.
Als je anti-stoffen toe dient dan herkent een witte bloedcel vaak het virus.
De meeste vaccins zijn geen injecties met antistoffen, maar met een verzwakt, dood, of opgebroken ziekmaker. Een injectie met antistoffen helpt enkel acuut tegen een actieve besmetting (injecties met antistoffen worden ook wel Serums genoemd), maar helpt niet in de opbouw van immuniteit.
Immuniteit wordt alleen bereikt wanneer er een B-cel verandert in een B-geheugencel, en dat kan alleen maar door blootstelling aan het antigeen van de ziekmaker. Sommige injecties bevatten een synthetisch bereide versie van het antigeen, zonder dat er daadwerkelijk een ziekmaker wordt geïnjecteerd (bijvoorbeeld het Hepatitis B-vaccin), sommige vaccins bevatten dode ziekmakers (zoals het difterie-vaccin) en sommige vaccins bevatten levende maar verzwakte ziektemakers (zoals de poliovaccins).
Daarom duurt een vaccin ook langer. Ze maken een zwakke dan wel dode versie van een virus die het lichaam toch als vijand ziet.
Een vaccin duurt lang om te ontwikkelen, maar dat komt niet omdat het lang duurt om te testen of het ook werkt tegen alle mogelijke gemuteerde vormen van een pathogeen. Voor een gemuteerd pathogeen moet een apart vaccin worden ontwikkeld als dat gemuteerde pathogeen andere antigenen heeft.
Een vaccin duurt lang om te ontwikkelen omdat er absoluut geen risico mag zijn dat het vaccin ervoor zorgt dat de ontvanger er toch ziek van wordt, en anderzijds dat het wel in voldoende mate effectief is om het immuunsysteem te triggeren. Vaccins worden hoofdzakelijk toegediend aan jonge kinderen. Het moet niet zo zijn dat een verzwakt pathogeen in het lichaam van een jong kind, waarbij een immuunziekte nog niet is geconstateerd, lang genoeg de tijd krijgt om alsnog uit te groeien tot de gevaarlijke ziekte dat het is.
Anderszijds moet het ook niet zo zijn dat het pathogeen dermate verzwakt is, dat het lichaam het niet als een potentieel gevaar beschouwt en dus geen B-geheugencellen aanmaakt. Dat is ook de reden dat een aantal vaccinaties één of twee keer herhaald moeten worden (de 'boosterdosis'), waarbij een reactie van het immuunsysteem wordt opgewekt. Alles om er maar zeker genoeg van te zijn dat je wél de blootstelling hebt gehad en dus B-geheugencellen hebt aangemaakt, maar dat je er ook zeker niet ziek van kan worden.
Vaccins zijn een van de meest zwaar gereguleerde producten in de Geneesmiddelenwet, en dat is maar goed ook, want je injecteert de lichamen van kleine kinderen, waarvan het immuunsysteem nog in ontwikkeling is, met een verschrikkelijke ziekte. Dan moet elke mogelijke twijfel over de veiligheid worden weggenomen. Dat maakt dat het waanzinnig lang kan duren tot een vaccin op de markt kan komen.