Omdat de resultaten van de TPC, een van de standaardbenchmarks voor databaseservers, niet altijd even onafhankelijk zouden zijn, startte de Provinciale Hogeschool West-Vlaanderen (PIH) samen met AnandTech een project om onafhankelijke benchmarks van databaseservers te publiceren. De tests zijn vooral gericht op servers voor MKB's en worden onder andere uitgevoerd met DB2 en MySQL. Een van de basisstellingen die ook voor TPC gehanteerd worden, stelt dat voor databaseservers vooral snelle I/O en grote caches belangrijk zijn. In dit project wordt gecontroleerd of dit wel helemaal klopt. Andere vragen die men probeert te beantwoorden gaan over het nut van 64-bit, twee of meer processors en geheugensnelheid.
Op een presentatie in de PIH had men vorige week al even enkele indrukken vermeld. Zo leek het erop dat 64-bits-ondersteuning een prestatiewinst van 15 procent kon opleveren in DB2 en 30 procent in MySQL. De geheugensnelheid bleek minder van belang te zijn, terwijl een tweede processor maar liefst 45 procent betere prestaties veroorzaakt. Een derde en vierde cpu voegden daar volgens de spreker nog eens 38 procent aan toe. In het artikel gaat men echter uitgebreider op alle resultaten in en schotelt men ons ook de behaalde resultaten voor.

Om de haalbaarheid van het project te garanderen, concentreert men zich in het gepubliceerde artikel op single- en dual-processorsystemen. Bovendien wordt vooral de leessnelheid gemeten. Dit wordt gedaan om zich op een specifieke sector te kunnen concentreren, namelijk op applicaties die slechts weinig gegevens naar de database schrijven, maar wel heel wat gegevens ophalen. Bovendien kan men zich op deze manier concentreren op het platform met nadruk op de processor en het geheugen en wordt de invloed van de harde schijf beperkt. Het testen gebeurde met Suse SLES 8 met een 2.4.21-kernel. De clientapplicatie die de queries aan de database moet voorschotelen, werd door een student van de PIH geschreven in VB.NET. Op dit moment worden DB2-, MySQL- en MS SQL Server-databases ondersteund.
In de test worden heel wat verschillende servers meegenomen, gaande van een dual Intel Nocona op 3,6GHz met 1MB L2-cache en 2GB RAM tot een HP DL-145. De meeste systemen zijn echter rond een of meer Opterons gebouwd, met slechts twee Intel-servers. AnandTech is echter van mening dat dit in de toekomst zal veranderen, onder andere als de nieuwe Xeon-chips beschikbaar worden. Wel merkt men op dat de dual-Xeon-server voorzien is van Intels Lindenhurst-chipset, het serverequivalent voor de i925-chipset. Het SE7520AF2-moederbord is dan ook een van de eerste borden die nadrukkelijk gebruikmaken van DDR2- en PCI Express-mogelijkheden. Een voordeel hierbij is dat de Lindenhurst-server over vier DIMM-sockets per kanaal kan beschikken, terwijl de Xeons met DDR-I het met een maximum van vier DIMM's in totaal moeten stellen.
In de conclusie wordt eerst en vooral vermeld dat het benchmarken van databases een gecompliceerde bezigheid is. Echte databases worden nauwkeurig getweakt en zo ingesteld om maximale prestaties te leveren en de manier waarop de database benaderd wordt, kan een grote invloed hebben op de resultaten. Desondanks kan men toch enkele conclusies formuleren. Zo blijkt dat I/O-snelheid niet de belangrijkste factor is voor toepassingen die veel gegevens uit een database opvragen. De CPU blijkt namelijk, bij DB2 nog meer dan bij MySQL, een belangrijke invloed te hebben op de prestaties. Een tweede conclusie stelt dat de Opterons de Xeons met ruime afstand weten voor te blijven in de MySQL-tests. Met de Nocona heeft Intel echter een zeer goede comeback gemaakt. Wel blijkt uit de testresultaten dat de 3,2GHz Xeon met 2MB L3-cache te duur is in vergelijking met zijn Nocona-broertje op 3,6GHz.
