De rechter heeft bepaald dat het maken en verspreiden van zelfgemaakte ondertitels niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig werk en dat er dus toestemming nodig is van de rechthebbende van de desbetreffende serie of film.
De rechtszaak werd in 2016 aangespannen door de Stichting Laat Ondertitels Vrij. In de zaak tegen Stichting Brein wilden de ondertitelaars een verklaring van de rechter dat zelfgemaakte ondertitels juridisch moeten worden aangemerkt als zelfstandige werken, die losstaan van de auteursrechtelijke beschermde dialogen uit de desbetreffende film of serie. In dat geval zou geen toestemming nodig zijn van de auteursrechthebbenden van de film of serie om de ondertitels te maken en te verspreiden.
De rechter stelt nu dat dit betoog niet opgaat. Volgens de rechtbank kunnen zelfgemaakte ondertitels weliswaar een zelfstandig werk zijn, maar dat betekent niet dat er om die reden geen toestemming van de maker van de filmtitel hoeft te worden gevraagd voor het vervaardigen en de openbaarmaking van ondertitels. De dialogen uit films en series zijn auteursrechtelijk beschermd. Ondertitels zijn volgens de rechter en beide partijen in de zaak aan te merken als vertalingen. Omdat de Auteurswet een vertaling als een verveelvoudiging aanmerkt, moeten zelfgemaakte ondertitels ook als zodanig worden aangemerkt en is voor het maken en verspreiden van ondertitels toestemming nodig.
De Stichting Laat Ondertitels Vrij heeft ter onderbouwing van zijn standpunten aangevoerd dat het maken en verspreiden van ondertitels valt onder de in de grondwet verankerde vrijheid van meningsuiting. De rechter gaat hierin mee. Intellectuele-eigendomsrechten kunnen volgens de rechter onder omstandigheden ondergeschikt zijn aan een beginsel als de vrijheid van meningsuiting. Er moet dan een belangenafweging worden gemaakt tussen beide. Volgens de rechter kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald wat bij zelfgemaakte ondertitels prevaleert: het intellectuele-eigendomsrecht of de vrijheid van meningsuiting. Dit hangt af van de omstandigheden.
In de zaak speelde ook het verwijt dat Stichting Brein bij het handhavend optreden tegen de ondertitelaars in strijd heeft gehandeld met wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Volgens de ondertitelaars is de handelwijze van Stichting Brein daarmee onrechtmatig. Zo vinden ze het niet correct dat Brein niet heeft uiteengezet voor welke auteursrechthebbenden Brein optreedt en hoe ver Breins volmacht strekt om voor de auteursrechthebbenden op te treden. De rechter gaat hier niet in mee en stelt dat het onduidelijk is welke norm Brein heeft overtreden. De ondertitelaars hebben onvoldoende overtuigend kunnen aanvoeren waarom Breins handelwijze onbetamelijk en dus onrechtmatig was.
Op basis van de vorderingen van Stichting Laat Ondertitels Vrij heeft de rechter enkel een bepaalde rechtsverhouding tussen twee partijen vastgesteld; hij bepaalt wat vanuit juridisch oogpunt de juiste waardering van een feitelijke situatie is. In de rechtszaak is dan ook geen schadevergoeding of boete geëist of opgelegd. De stichting van de ondertitelaars hoeft als verliezende partij enkel de proceskosten van Stichting Brein te vergoeden, zoals gangbaar is in civielrechtelijke rechtszaken. Dit vonnis maakt het voor Stichting Brein wel gemakkelijker om in de toekomst individuele partijen die ondertitels maken en verspreiden, aansprakelijk te stellen voor inbreuk op de rechten van de auteurs van filmwerken.