In een Amerikaans onderzoekslaboratorium waar wordt gewerkt aan nucleaire fusie, is een nieuwe mijlpaal bereikt. De laser die op termijn een brandstofbolletje tot fusie moet brengen, leverde meer energie dan waarvoor hij ontworpen was.
Anders dan nucleaire reactors die nu in gebruik zijn, moet een fusiereactor geen atomen splitsen, maar juist laten fuseren. Het proces dat de Amerikanen van de National Ignition Facility of NIF beogen na te bootsen, is in essentie het proces dat in miljarden sterren voor energie zorgt. De fusie van twee waterstofatomen tot een enkel heliumatoom heeft als 'bijproduct' een enorme hoeveelheid energie, conform Einsteins bekende vergelijking E=mc². Als brandstof worden 'pellets' of bolletjes met een mengsel van deuterium en tritium, isotopen van waterstof, gebruikt.
Het in gang brengen van het fusieproces is echter bijzonder lastig. In sterren komen twee atomen door de enorme zwaartekracht dicht genoeg bij elkaar om tot fusie te komen, maar onder normale omstandigheden is iets anders nodig. In het NIF wordt een laser gebruikt om het oppervlak van een waterstofbolletje in zeer korte tijd tot een plasma te verhitten. Het exploderende plasma zou de overgebleven waterstof naar binnen drukken en zo voldoende samendrukken om fusie mogelijk te maken. De laser in het NIF bestaat eigenlijk uit 192 kleine ultravioletlasers, die op een enkel punt gefocust worden.
Het ontwerp van de NIF-laser voorzag in een energie van 1,8 megajoule. Eerder leverde de laser een energie van 1,6 megajoule. Inmiddels is de twee megajoule-grens doorbroken. Door de lichtimpuls van 2,03 megajoule van de 192 lasers te bundelen werd dat gereduceerd tot effectief 1,875 megajoule. Op termijn zou de laser vijftien maal per seconde een brandstofbolletje laten fuseren. Vooralsnog is echter pas aan tien procent van de voorwaarden daarvoor voldaan. Het zogeheten ignition point, waarbij meer energie gewonnen wordt dan erin wordt gestopt, zou echter nog dit jaar bereikt worden volgens de onderzoekers.
