Een rechter heeft een verdachte geen straf opgelegd voor het in bezit hebben van virtuele kinderporno. Omdat de wet op meerdere manieren uitgelegd kan worden, schept de uitspraak geen precedent, zo meent ict-jurist Arnoud Engelfriet.
Eerder deze week is een man door de rechtbank van Den Bosch vrijgesproken voor het in bezit hebben van virtuele kinderporno. Volgens de rechter was er geen sprake van kinderporno, omdat de afgebeelde 'mensen' duidelijk niet echt waren. Dat is opmerkelijk, want twee jaar geleden werd door dezelfde rechtbank nog iemand veroordeeld voor het bezitten van virtuele kinderporno. In die rechtszaak oordeelde de rechter dat, hoewel het niet om echte mensen ging, de beelden gebruikt konden worden om kinderen te verleiden deel te nemen aan seksuele handelingen. Dit was volgens de rechter voldoende reden om de verdachte een straf op te leggen.
Volgens ict-jurist Arnoud Engelfriet heeft de discrepantie tussen de twee uitspraken te maken met de formulering van de wet. Artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht stelt dat seksueel getinte afbeeldingen met 'iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt' strafbaar zijn. Het woord 'kennelijk' is volgens Engelfriet deel van de onduidelijkheid. "Dat woord is een aantal jaren terug toegevoegd om ook realistisch gerenderde kinderporno te kunnen bestraffen", licht hij toe. "In het geval van bijvoorbeeld manga-achtige beelden is het een interpretatiekwestie."
De rechter in de jongste zaak stelt in het vonnis dat de huidskleur en de anatomische verhoudingen van de afgebeelde figuren zodanig afwijken dat niet meer gesproken kan worden van 'iemand die kennelijk nog geen achttien is'. Volgens Engelfriet is dit in lijn met de inhoud van de wet, en was het de rechter die in 2008 de wet losjes interpreteerde. "In 2008 werd het artikel gebruikt om kinderen te behoeden voor mensen die ze wilden lokken met virtuele porno. Het ging daar niet om waar de wet voor bedoeld was: direct slachtofferschap van kinderporno."
Deze nieuwe uitspraak betekent volgens de jurist dan ook niet dat virtuele kinderporno nu legaal is. "Dat het hof nu anders beslist dan twee jaar geleden, schept geen jurisprudentie. Het wordt pas van betekenis als er een hoger beroep komt, of als de Hoge Raad een uitspraak doet". Tot die tijd is de vraag of de virtuele personen al dan niet realistisch worden weergeven, van doorslaggevende betekenis.