De Lofar-radiotelescoop in Drenthe kan ook dienstdoen als deeltjesdetector. Dit blijkt uit onderzoek van een internationaal team van sterrenkundigen die de opgevangen radiosignalen van de telescoop bestudeerden en hun bevindingen woensdag in Nature plaatsten.
Om hierachter te komen bestudeerden de astronomen 150 dagen aan meetgegevens van zogenaamde deeltjesdouches. Een deeltjesdouche ontstaat als kosmische, elementaire deeltjes met de atmosfeer van de aarde botsen. De gegevens laten zien dat de deeltjes voornamelijk bestaan uit protonen en kernen van heliumatomen. Ook lijken de meeste deeltjes, in tegenstelling tot wat tot nu toe werd gedacht, uit de Melkweg te komen en niet verder weg uit het heelal. Met de meetgegevens konden de onderzoekers een nieuw model opstellen dat de radiosignalen van de botsende kosmische deeltjes nauwkeurig kan ontrafelen.
In een bericht op Astronomie.nl zegt de eerste auteur van het artikel, Stijn Buitink van de Vrije Universiteit Brussel, dat er nu gedacht wordt dat er een soort deeltjesversneller in ons eigen sterrenstelsel zit. Dat zou een zeer grote ster kunnen zijn. In vergelijking met een deeltjesversneller als CERN is die ster miljoenen keren zo sterk.
"De deeltjes waar we naar kijken hebben zeer uiteenlopende energieën", legt Buitink aan Tweakers uit. "De hoogste bereiken zelfs zo'n 10²⁰ elektronvolt. Ze worden wel steeds zeldzamer en om de hoogste energieën te meten met een zeker regelmaat heb je dus ook een heel grote detector nodig. Qua grootte is Lofar geschikt om deeltjes tot ongeveer 10¹⁸eV te meten en daar komt dus die factor miljoen vandaan. Wel meten we veel meer deeltjes op lagere energieën."
We vragen ons af hoe dan een vergelijking met de Large Hadron Collider bij CERN te maken is, aangezien daar twee deeltjes met dezelfde energie van zo'n 7 tera-elektronvolt of 7×10¹²eV uit tegenovergestelde richting op elkaar knallen, resulterend in een maximale botsingsenergie van zo'n 14TeV. "Bij die botsingen vliegen de deeltjes die in die botsing gecreëerd worden alle kanten op", zegt Buitink. "De kosmische deeltjes botsen op luchtmoleculen die min of meer stilstaan. In dat geval vliegen alle secundaire deeltjes in ongeveer de oorspronkelijke richting van het kosmische deeltje verder vanwege impulsbehoud. Die secundaire deeltjes botsen ook weer. Zo ontstaat er een kettingreactie waarin uiteindelijk miljoenen deeltjes worden geproduceerd die nog steeds met z'n allen richting grond vliegen. In dat proces wordt ook radiostraling gevormd die wij meten."
Daarmee is het volgens Heino Falcke van de Radboud Universiteit in Nijmegen dus mogelijk heel precieze metingen te doen en hoge-energiedeeltjesfysica te bedrijven met behulp van de eenvoudige FM-radioantennes zoals die bij Lofar gebruikt worden. De techniek kan makkelijk op andere plaatsen gebruikt worden, zoals bij het project rond het Pierre Auger Observatory in Argentinië. Hier worden honderden radioantennes neergezet in een gebied dat in totaal drieduizend vierkante kilometer beslaat. Het is het grootste experiment ter wereld rond kosmische deeltjes.
Lofar is een radiotelescoop die is samengesteld uit 20.000 kleine antennes. Het kerngebied met ongeveer de helft van alle antennes is zo'n twee kilometer in doorsnede, met daarbuiten nog een tiental andere velden met antennes. Die staan in de noordelijke Nederlandse provincies, en op vijf locaties in Duitsland, een in Zweden, een in Engeland, een in Frankrijk en drie in Polen.
De paper is in Nature te vinden.
Radiosignalen die na een deeltjesdouche neerdalen op de Drentse Lofar-telescoop. Beeld: Heino Falcke, Radboud Universiteit