Er zijn twee situaties waarin radioactief afval niet naar Covra hoeft. Als het zodanig laagradioactief is dat het geen gevaar vormt voor mens en natuur, dan mag het naar een van de twee hiervoor aangewezen stortplaatsen in Nederland. Ook voor kortlevend afval is er een uitzondering. Als het binnen een paar jaar uitgestraald is, dan kan het ter plaatse bewaard worden tot het radioactiviteitsniveau zodanig gedaald is dat het niet meer schadelijk is.
Radioactief materiaal zendt straling uit omdat het instabiele atomen bevat. Atoomkernen bestaan uit positief geladen protonen en ongeladen neutronen. Bepaalde samenstellingen van neutronen en protonen zorgen ervoor dat de atoomkern instabiel is. Instabiele atoomkernen kunnen stabiel worden door radioactieve straling uit te zenden. Dat kan in een keer gaan of stapsgewijs, via een vervalketen waarbij een atoomkern tussendoor vervalt naar een of meer andere instabiele atoomkernen.
Als de instabiele atomen in een materiaal vervallen zijn naar stabiele atomen, dan zendt het geen straling uit en is het niet meer schadelijk. “Zo is het uitzenden van de radioactieve straling naast het probleem ook een deel van de oplossing”, zegt Verhoef. “De gevaarzetting is dus na verloop van tijd verdwenen. Als radioactiefafvalbeheerder moeten we dat materiaal op een veilige plaats bewaren totdat het uitgestraald is.”
Hoe lang het duurt totdat een materiaal uitgestraald is, verschilt per stof. Kortlevende radioactieve atomenVerbruikte splijtstof is pas na honderdduizenden jaren dusdanig uitgestraald dat het niet meer schadelijk is.
zijn bijvoorbeeld jodium-131 en iridium-192, die gebruikt worden voor medische toepassingen. Handschoenen of injectienaalden waar dit aan zit, kunnen bij het ziekenhuis een aantal maanden opgeslagen worden totdat het niet meer radioactief is, waarna het met het andere medische afval mee mag.
Het radioactieve afval dat bestaat uit verbruikte splijtstof uit kerncentrales bevat echter uranium, plutonium en americium. Verbruikte splijtstof is daarom pas na honderdduizenden jaren dusdanig uitgestraald dat het niet meer schadelijk is. Daarvoor is specialistische, langdurige berging nodig.
Niet alles met radioactieve straling valt onder radioactief afval. Bijna alles bevat wel wat radioactieve stoffen, van het gesteente in de grond onder je voeten, tot de muren in je huis en de groente die en het fruit dat je eet. Straling is pas een risico als het bepaalde grenswaarden overschrijdt. Een voorwerp hoeft dus pas naar Covra als de radioactiviteit boven de afgesproken vrijgave- en vrijstellingsgrens zit. Die grens verschilt per stof omdat de schadelijkheid afhangt van de intensiteit en levensduur van de straling en van de soort straling.
Er zijn drie vormen van radioactieve straling: alfastraling, dat bestaat uit heliumkernen (twee neutronen en twee protonen), bètastraling, dat bestaat uit elektronen of positief geladen positronen, en gammastraling, dat een vorm van elektromagnetische straling is, net als zichtbaar licht en uv-straling, maar dan met meer energie. Alfastraling houd je tegen met een stukje papier; die is vooral gevaarlijk als je het inslikt of inademt. Bètastraling stop je met een plaatje aluminium. En gammastraling gaat bijna overal doorheen.
Het schadelijke aan alle drie de stralingsvormen is dat het ioniserende straling is. Verhoef: “Het heeft de capaciteit om moleculen te ioniseren en er zo geladen deeltjes van te maken. Die kunnen vervolgens chemische reacties aangaan met andere moleculen. Als dat gebeurt in je dna, dan wordt je dna beschadigd, wat ziektes kan veroorzaken, zoals kanker. Daarom wil je heel voorzichtig omgaan met radioactief afval.”