Binnen de Europese Unie is het aan de nationale rechters om Europese regelgeving te interpreteren. Het is wel mogelijk om in beroep te gaan bij het Europese hof.
Dit is niet helemaal waar. Het is waar dat de rechtsgang begint bij de nationale rechters, die (indien mogelijk) het Europees recht
toepassen, maar het primaat voor de
uitleg van Europees recht ligt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Indien zich een rechtsvraag betreffende interpretatie of toepassing van Europees recht voordoet mag (in een procedure voor een lagere rechter) of moet (in een procedure voor de hoogste rechter) door die rechter een prejudiciële vraag worden gesteld aan het HvJ. Het HvJ geeft dan aan de hand van de prejudiciële vraag uitleg over het recht, nadat een Advocaat Generaal (een van negen vooraanstaande Europese rechtsgeleerden, die vaste adviseurs zijn van het hof) daar advies over heeft gegeven.
Om te voorkomen dat er eindeloos dezelfde vragen bij het Hof terecht komen zijn er twee uitzonderingen gemaakt. Er is een zogenaamde
acte éclairé: een eerdere uitspraak die de rechtsvraag al uitlegt en toegepast kan worden op het geding; en er is een
acte claire waarbij het antwoord op de rechtsvraag zo duidelijk en voor de hand liggend is, dat een nationale rechter de vraag zelf kan beantwoorden met toepassing van het relevante Europese recht. Alleen in deze gevallen geeft het Hof dus geen uitleg, simpelweg omdat het niet (meer) nodig is. In alle andere gevallen komt het
altijd via een prejudiciële vraag bij het Hof terecht.
Het HvJ is
géén hogere dispuutrechter voor burgers (of bedrijven). Een zaak houdt dus op bij de hoogste nationale rechter en tegen diens besluit kun je niet in beroep bij het HvJ.
(1) Daarom is het zo belangrijk dat de regels over doorverwijzen met een prejudiciële vraag netjes worden nageleefd. Alleen de Europese Commissie, een van de lidstaten of in sommige gevallen een ander instituut van de EU kunnen een zaak aanhangig maken bij het HvJ. De enige uitzondering waarbij een burger wel een zaak bij het HvJ aanhangig kan maken is als deze schade lijdt die direct voortvloeit uit het onrechtmatig handelen (of nalaten) van de Europese Unie.
Bijvoorbeeld: ik doe in 2001 een aanvraag voor een teeltvergunning voor genetisch gemodificeerde maïs, maar de EU treuzelt met de besluitvorming waardoor ik inkomsten misloop.
Wat betreft de vraag die calvinturbo stelt: hieronder wordt veel gespeculeerd over wat de beweegredenen zijn geweest van de Duitse rechter. Niemand weet dat, want de motivering van het besluit is nog niet gepubliceerd. Mijn eigen vermoeden is dat het het Hof heeft geoordeeld dat games voor een deel bestaan uit software en voor een ander deel uit audiovisuele presentaties. Het laatste valt onder de algemene Auteursrechtenrichtlijn, het eerste onder de bijzondere Richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's. Kennelijk acht het Berlijnse gerecht (een lagere rechter) het verschil tussen die twee richtlijven van betekenis.
Dat laatste is niet uit de lucht gegrepen. In de zaak die genoemd wordt in het tweakers.net artikel over de
uitputtingsdoctrine2 (de UsedSoft zaak) noemt het HvJ in de uitspraak juist dat er een verschil is tussen de twee richtlijnen, wat volgens het HvJ zou kunnen betekenen dat uitputting voor werken op niet-fysieke kopieën alleen geldt voor software. De uitspraak van de Duitse rechter is daarmee in lijn.
in tegenstelling tot wat het artikel doet vermoeden zou het controversiële aan deze zaak dus niet zozeer de stellingname van de Duitse rechter dat de uitputting alleen van toepassing is op software hoeven zijn, maar wel de stelling
dat de audiovisuele component in games zo zwaar weegt dat daardoor de uitputting in het geheel (dus ook niet op het software deel) van toepassing is op niet-fysieke kopieën. De omgekeerde stelling zou ook goed te verdedigen zijn, namelijk dat die audiovisuele component veruit ondergeschikt is en dus uitputting wel van toepassing zou moeten zijn. Als dat allemaal zo is, dan is er genoeg voor het
Bundesgerichtshof om over te buigen in het hoger beroep.
(1) Maar als het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens van toepassing is op de casus, dan kun je wel terecht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wellicht dat je dat bedoelt. Het EHRM staat echter los van de EU en geeft toepassing aan het EVRM, niet aan EU recht.
(2) Uitputting is het de situatie dat een uitgever geen rechten meer kan beroepen op een kopie die op rechtmatige wijze in omloop is gebracht. Een uitgever mag bijvoorbeeld niet verbieden dat een fysiek boek wordt doorverkocht door de eerste lezer die het boek rechtmatig heeft verkregen. In de wereld waar auteursrechtelijke werken vooral op fysieke dragers werden geleverd was dat een vrij simpele en eerlijke regel. Het boek ging immers over van de ene op de andere eigenaar. Met de komst van digitale consumptie is dat lastiger, met als belangrijkste knelpunt: wat garandeert dat de overdragende eigenaar zijn kopie (die bijvoorbeeld op het geheugen van een apparaat staat) verwijdert, zodat het boek daadwerkelijk van de ene naar de andere partij overgaat en niet simpelweg gedupliceerd wordt?
edit:typo
[Reactie gewijzigd door tiefschwarz op 25 juli 2024 07:07]