VU-professor Andrew Tanenbaum heeft een pleidooi gehouden voor het meten van de betrouwbaarheid van programmatuur in zogeheten 'Lifetime Failures'. Dat is het aantal malen dat software gedurende het leven van de gebruiker dienst weigert.
'Een huishoudelijk apparaat zet je aan, en dan werkt het, jaren lang. Zo zouden computers ook moeten werken', aldus Tanenbaum tijdens een congres in Australië. 'Er is geen enkele reden om de matige betrouwbaarheid van computers te accepteren.' Volgens de prof zit het probleem niet in de hardware, die alle prestaties en - met features als raid en ecc - betrouwbaarheid biedt die gebruikers nodig hebben. Met software is het echter beroerd gesteld, zei Tanenbaum: ontwikkelaars proberen teveel functionaliteit te bieden, waardoor programmatuur traag en foutgevoelig wordt. Hij illustreerde dat met de groei van het Windows-besturingssysteem: waar NT nog uit zes miljoen regels code bestond, werd voor XP een kleine vijftig miljoen regels gebruikt. Met tussen de 10 en de 75 bugs per duizend regels code is dat volgens hem vragen om problemen.
Tanenbaum pleitte daarom voor zelfherstellende software. Een eerste stap op weg naar een goed besturingssysteem is een minimalistische kernel, die desgewenst modulair kan worden uitgebreid. Vervolgens zouden componenten als bestandssystemen moeten worden geïsoleerd, zodat een falend onderdeel geen crashes bij andere componenten kan veroorzaken. Minix, het besturingssysteem dat Tanenbaum twintig jaar geleden schreef en dat nog altijd gebruikt wordt, zou dergelijke kenmerken al in de praktijk brengen. 'We moeten in 2007 de wijze herzien waarop een programma werkt', zei Tanenbaum: 'Er is behoefte aan een ultrabetrouwbaar OS, dat altijd werkt en dat niet de problemen van Windows heeft.' Hij suggereerde daarop dat het goed zou zijn als dit ideeëngoed als uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling van Linux gebruikt zou worden, met als uiteindelijke doelstelling een besturingssysteem met een 'LF' van nul.