Een rechter heeft in hoger beroep bepaald dat een man met een dwarslaesie een camera aan zijn huis niet hoeft te verwijderen. De privacy van de buren wordt daarmee weliswaar enigszins geschonden, maar deze inbreuk is volgens de rechter niet groot genoeg voor een verbod.
De rechter woog bij zijn oordeel mee dat de veiligheid van de man, wegens zijn dwarslaesie, belangrijk was en dat de camera in beeld bracht wat een mobiel persoon had kunnen zien bij een blik uit zijn raam. Daarnaast speelde een rol dat de camera niet op de woning van de buren gericht was, maar wel op een belangrijke plek, waar andere camera's geen zicht hadden.
De man met de dwarslaesie heeft in 2009 een viertal bewakingscamera's op zijn eigen perceel geplaatst. Zowel zijn woning als die van zijn buren is te bereiken via dezelfde toegangsweg. Een van de in totaal vier geïnstalleerde camera's is geplaatst op een hoek van het huis, waardoor ook de toegangsweg is te zien. Dat betekent dat de buren en hun eventuele bezoekers ook in beeld komen, op het moment dat zij van en naar hun woning gaan.
De buren van de immobiele dwarslaesiepatiënt vinden dit een schending van hun privacy en hebben de man in 2010 verzocht de camera's te verwijderen. Daar werd geen gehoor aan gegeven. Vervolgens zijn de buren van de dwarslaesiepatiënt naar de rechter gestapt, waarbij zij eisten dat de bewuste camera binnen twee dagen zou worden verwijderd. De rechter wees alle vorderingen af, waarna de buren hoger beroep hebben aangetekend. Ook in hoger beroep kregen ze van de rechter geen gelijk.
De rechter stelt dat het schenden van de privacy een onrechtmatige daad kan opleveren, tenzij er een rechtvaardiging is voor de schending. Of er sprake is van een rechtvaardiging moet per situatie worden beoordeeld, waarbij onder meer de ernst van de inbreuk en de belangen van de inbreukmakende partij een rol spelen. Ook wordt daarbij meegewogen of het doel van een grotere veiligheid, ook had kunnen worden bereikt door een minder verregaand middel dan het plaatsen van een camera.
In zijn oordeel stelt de rechter dat via camera slechts een klein deel van de toegangsweg is te zien, en dat de camera niet draaibaar is, niet kan inzoomen en niet is gericht op de woning van de eisers. Mocht deze camera worden weggehaald, dan zou dit deel van de toegangsweg zich buiten bereik van het cameratoezicht bevinden, omdat de andere drie camera's op andere plekken zijn gericht. Dat zou volgens de rechter inbrekers eventueel de kans geven via dit deel van de toegangsweg ongezien de woning van de dwarslaesiepatiënt te betreden.
De rechter vindt het gevoel van veiligheid van de man belangrijk en acht de stelling van de buren dat er in geen honderd jaar is ingebroken, onbelangrijk. Bovendien stelt de rechter vast dat de camera in feite enkel in beeld brengt wat voor een mobiel persoon met het blote oog te zien zou zijn, als er uit de zijramen van het huis van de dwarslaesie-patiënt naar buiten zou worden gekeken. Op basis van deze vaststellingen oordeelt de rechter dat de inbreuk op de privacy beperkt en niet disproportioneel is. Omdat er volgens de rechter dus voldoende rechtvaardiging is voor deze schending van de privacy, is er in deze zaak niet ingegaan op het belang van de man om postbodes en pakketbezorgers via de camera aan te zien komen.