Het Amerikaanse technologie-instituut MIT concludeert op basis van eigen onderzoek dat verreweg de meeste bedrijfsinvesteringen in generatieve AI niet tot een snelle omzetgroei leiden. Slechts in vijf procent van de gevallen levert een dergelijke investering grote waarde op.
Tools als ChatGPT van OpenAI en Copilot van Microsoft zijn breed in gebruik genomen, maar dragen niet per se bij aan de winst- en verliesrekening van bedrijven, aldus MIT in een nieuw rapport, waar onder meer Fortune over schrijft. Vooralsnog zouden zulke genAI-hulpmiddelen vooral de individuele productiviteit verbeteren. Ondanks 30 tot 40 miljard dollar aan bedrijfsinvesteringen in generatieve AI zou het grootste gedeelte van de genAI-projecten mislukken.
Slechts vijf procent van de proefprojecten waarbij generatieve AI wordt geïntegreerd in bedrijfsprocessen weet miljoenen dollars aan waarde op te leveren, meldt MIT. Vijfennegentig procent van de bedrijven die met dit soort projecten bezig zijn, haalt 'nul return' op hun investeringen, aldus het rapport van MIT-initiatief NANDA, dat staat voor Networked Agents and Decentralized AI. NANDA is gericht op het ontwikkelen van de fundamentele infrastructuur voor 'het ware internet van AI-agents'.
Het techinstituut noemt het grote verschil tussen succesvolle en gefaalde investeringen de generatieve-AI-kloof. De enorm uiteenlopende verhoudingen gelden voor zowel kopers als bouwers van deze toepassingen. De kopers bestaan uit grote ondernemingen, middelgrote bedrijven en het mkb. De bouwers bestaan uit start-ups, IT-leveranciers en consultancybedrijven.
De mate van succes of mislukking lijkt niet te liggen aan de keuze voor verschillende AI-modellen, aanwezige IT-infrastructuur, talent van werknemers of beperkingen door wet- en regelgeving. MIT identificeert in het rapport als voornaamste factor de aanpak die bedrijven hebben voor hun pilots. Bedrijven moeten volgens het techinstituut doelgerichter aanpasbare AI-systemen ontwikkelen die zijn ingebed in bedrijfsprocessen. Aansluiting op kennisgebieden en integratie met workflows is belangrijker dan een flitsende gebruikersinterface, concludeert het techinstituut.