In oktober van dit jaar wordt voor de 12e keer in Australië de World Solar Challenge gehouden, dé race waarin technische universiteiten strijden om met auto's te racen die geheel op zonne-energie rijden. In de belangrijkste klasse van deze race, de Challenger klasse, doen er dit jaar wederom twee Nederlandse teams mee. De TU Delft werkt aan een nieuwe versie van de Nuna-zonnewagen en het Solar Team Twente test momenteel de Red Engine op het vliegveld van Enschede.
The Red Engine heeft een topsnelheid van 145 kilometer per uur, maar zal straks in Australië vanwege de reglementen tussen de 110 en 130 kilometer per uur gaan rijden. Daarnaast wordt het behoorlijk afzien voor de coureurs: de temperaturen in de cockpit kunnen oplopen tot zo’n 45 graden en er is geen airco. Door dat extra wiel zou een toename van het gewicht ten opzichte van zijn voorganger voor de hand liggen, maar dat is gek genoeg niet het geval. De nieuwe zonnewagen van Twente weegt zelfs zo’n 40 kilo minder. De auto van het team uit Twente kan vanuit de volgauto met een laptop op meerdere manieren gevolgd worden. Zo kan er niet alleen realtime allerhande data opgevraagd worden, ook kan de snelheid van The Red Engine op afstand aangepast worden door middel van de cruisecontrol.
Meedoen aan de World Solar Challenge is geen gemakkelijke opgave. De kosten voor het maken en transporteren van de wagen lopen al snel hoog op en ook is het belangrijk om de juiste contacten te leggen. En hoewel het lijkt alsof teams met de grootste techbedrijven achter zich de meeste kans maken, zijn er gelukkig ook wat regels die de strijd wat eerlijker maken. Zo mag er slechts een beperkt oppervlakte van de auto gebruikt worden voor zonnecellen.
Hoewel de race al sinds 1987 wordt georganiseerd en de wagens straks in Australië zo’n 3000 kilometer gaan afleggen, lijkt een zonnewagen die op de openbare weg kan en mag rijden nog ver weg.