Zondag 17 november om half 3 's middags is het precies 25 jaar gelden dat Nederland werd aangesloten op het netwerk dat we nu kennen als het internet. Om die tijd kreeg Piet Beertema, systeembeheerder bij het Centrum voor Wiskunde en Informatica, een mailtje dat hij was aangesloten op het NSFnet, het Amerikaanse netwerk voor onderzoeksinstellingen en universiteiten. Het was dit netwerk dat zou uitgroeien tot het internet zoals we dat nu kennen.

Uiteraard zag internet er toen heel anders uit dan nu - en Beertema had nooit verwacht dat het ooit zou uitgroeien tot wat het nu is. "In die beginperiode waren vaste lijnen wezenloos duur", zegt Beertema. "Ik had het niet voor mogelijk gehouden dat het internet ooit nog eens toegankelijk zou worden voor particulieren." Dat het internet toch alomtegenwoordig is in ons leven, is niet vanzelfsprekend.
Wapenwedloop
De geschiedenis van internet begon bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie, waar een r&d-organisatie Arpa werd opgezet om de Amerikanen weer aan de leiding te brengen in de wapenwedloop met de Sovjet-Unie. Omdat er destijds weinig krachtige computers waren, was timesharing interessant, waarbij meerdere gebruikers vanaf goedkope terminals hun processen op centrale computers laten uitvoeren.
Om aan timesharing te kunnen doen, moesten meerdere computers aan elkaar kunnen worden geknoopt om data uit te wisselen. Betrouwbare manieren om data uit te wisselen waren er destijds nog niet en het netwerk zou moeten blijven functioneren als grote delen ervan zouden uitvallen. Daarom is niet gekozen voor een centrale master-computer die het netwerkverkeer coördineerde. Dat zou een achilleshiel zijn, want als die computer zou crashen, zou het hele netwerk platliggen. Er werd om deze reden gekozen voor een decentrale opzet. Het verkeer zou gelijkelijk worden verdeeld over alle computers van het netwerk, dat de naam Arpanet zou krijgen.
Het Arpanet kon worden opgezet dankzij het principe van packet switching, dat in de jaren zestig was bedacht. Voor die tijd werd gebruikgemaakt van circuit switching, waarbij voor elke verbinding een apart kanaal nodig is, zelfs als er geen gegevens worden verzonden. Pakketgeschakelde netwerken zijn efficiënter, doordat data worden opgedeeld in kleine pakketjes, die los van elkaar over het netwerk worden verstuurd, waarna de ontvanger ze weer aan elkaar plakt. Die pakketjes hoeven niet via dezelfde verbinding te worden gestuurd, waardoor de beschikbare netwerkcapaciteit beter kan worden benut.

Het Arpanet werd in 1985 gesplist in twee netwerken: Milnet, voor het leger, en National Science Foundation Network, voor onderzoekers. Desondanks was het NSFnet allerminst open: aangesloten worden op het netwerk kon enkel als onderzoeksinstelling, en elke verbinding moest worden goedgekeurd. De Verenigde Staten waren bovendien erg streng als het ging om verbindingen met het buitenland.
Vorig jaar interviewde Tweakers Piet Beertema, de voormalig CWI-syteembeheerder die Nederland aansloot op internet.
In 1982 werd binnen Europa een vergelijkbaar netwerk voor onderzoeksinstellingen opgezet, het EUnet. Onderzoekers uit vier landen - het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Denemarken en Zweden - konden nu met elkaar communiceren, maar EUnet leek in niets op het internet. Er was geen tcp/ip: in plaats daarvan werd gebruikgemaakt van het Unix-to-Unix-copy-protocol. Dat protocol doet precies wat de naam suggereert: het bestand wordt van computer naar computer gestuurd, net zo lang tot het de volgende node bereikte. “Dat was niet ideaal, traag, en alleen voor e-mail en usenet geschikt”, aldus Beertema tegenover Tweakers.
Het NSFnet was geavanceerder. In 1983 werd op dat netwerk het tcp/ip-protocol geïmplementeerd, waarmee directe verbindingen tussen twee verschillende punten op het netwerk kunnen worden opgezet en de tussenliggende nodes de pakketten zonder tussenbeide te komen, doorsturen naar de bestemming. Daardoor konden computers die niet fysiek rechtstreeks met elkaar verbonden waren, toch rechtstreeks communiceren.

Via EUnet konden onderzoekers op een gegeven moment via een 0,3kbps-verbinding met de Verenigde Staten communiceren, maar dat was niet genoeg voor Beertema: hij wilde graag aangesloten worden op het NSFnet. "Met een aansluiting op het NSFnet zouden we directe mailaflevering op de bestemming, remote login, ondersteuning voor bestandsoverdrachten en nog veel meer ter beschikking krijgen", aldus Beertema.
Onder vuur
Technisch gezien was het triviaal om een netwerk toegang te geven tot NSFnet. "Officiële internettoegang bestond uit niets meer dan een entry in een accesstabel", zo zei Beertema vorig jaar in een interview met Tweakers. Om die entry te krijgen, moest echter wel toestemming worden verkregen. "En dat was het echte werk."
In de Verenigde Staten bestond weerstand om Europa op NSFnet aan te sluiten en ook de bestaande transatlantische EUnet-verbinding lag onder vuur. "Vergeet niet, dit alles speelde in de tijd van de Koude Oorlog", aldus Beertema. Een fanatieke NSA-medewerker die in Oostenrijk was gedropt, dreigde twee tot drie keer de bestaande EUnet-verbinding af te sluiten: de Amerikanen vreesden dat via EUnet informatie zou weglekken. Het punt in Oostenrijk waarop EUnet toen aangesloten was, was namelijk eveneens een 'officieel contactpunt' tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.
Nadat internetpionier Rick Adams bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie lobbyde voor het CWI en de fanatieke NSA'er de mond was gesnoerd, werd dan toch besloten dat het CWI mocht worden aangesloten op het internet. Op 17 november 1988 werd daarom 's werelds eerste transatlantische internetverbinding geactiveerd. Nederland was op het nippertje de eerste: de Scandinavische landen hadden ook een internetverbinding klaarstaan, maar die werkte nog niet.
Die verbinding liep over een normale telefoonlijn, waardoor die transatlantische internetverbinding een kostbare bedoening was: een telefoontje met de Verenigde Staten kostte toen circa 4,50 gulden per minuut, oftewel bijna 6500 gulden bij een dag lang bellen.
Dat internet zich uiteindelijk wist te ontwikkelen tot een alomtegenwoordig orgaan, is volgens Beertema te danken aan de Europese Commissie. Die doorbraken de monopolies van de telecomproviders - in Nederland de PTT - zodat internetproviders als Xs4all, Knoware en AlterNet hun diensten konden gaan aanbieden en het internet uiteindelijk kon worden wat het nu is.
Piet Beertema vindt het moeilijk te voorspellen hoe het internet er over 25 jaar uitziet. "Wie had in 1988 kunnen bevroeden dat Tim Berners-Lee een briljant idee zou krijgen dat nu eens geen hype zou worden? Dus kan ook niemand zeggen hoe het internet er over een aantal jaar uitziet", aldus Beertema. Berners-Lee vond het hypertext transfer protocol uit, dat de kern van het world wide web vormt. Het world wide web zorgde ervoor dat mensen op een laagdrempelige manier in contact konden komen met internet.
"Wat als quantumcomputers werkelijkheid worden en ze misschien zelfs in de huiskamer komen te staan? Misschien krijgen we wel een tunnelend quantum-netwerk", sluit de grondlegger van het internet in Nederland af.