Toen het Witte Huis de Amerikaanse exportbeperkingen op encryptiesoftware in 1999 versoepelde, haalde menig programmeur opgelucht adem: het gezonde verstand had gezegevierd en de als munitie geclassificeerde T-shirts konden in de vuilnisbak. Op het terrein van hardware- en software-export is er in de Verenigde Staten echter nog heel wat verboden, zo bleek woensdag weer eens. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven beklaagden zich tegenover een senaatscommissise over een beperking op telecomapparatuur, die de export verbiedt van producten die meer dan 250 'encrypted data tunnels or channels' tegelijk kunnen verwerken. Producenten van VoIP-centrales noemen dit aantal 'onredelijk klein' en 'niet van deze tijd'. Cisco's CallManager-software kan bijvoorbeeld met dik dertigduizend gecodeerde telefoontjes tegelijk overweg, en mag volgens sectie 740 van de exportwetgeving dus niet geëxporteerd worden.
'Dat krijg je ervan als je concrete limieten in de wet probeert vast te leggen', aldus EFF-jurist Cindy Cohn. Naast de achterhaalde limiet is ook de technologie een struikelblok: de wetgeving is voor hardware ontworpen, maar wordt op software toegepast. Omdat de IP-pakketjes van een VoIP-telefoontje elk een andere route naar hun doel kunnen vinden, is het bovendien op voorhand eigenlijk al niet eens mogelijk om van 'channels' te spreken. Bovendien kan ook aparte software voor de encryptie van de internettelefonie worden ingezet. Daarmee is de exportbeperking op voorhand nutteloos, en eigenlijk is het enige dat beperkt wordt, de concurrentiepositie van de Amerikaanse bedrijven.