Na een jaar draait VMware een omstreden tariefwijziging voor zijn vSphere-cloudsoftware terug. De hoeveelheid licenties die gebruikers moeten aanschaffen, is niet langer afhankelijk van het gevirtualiseerde geheugen.
In de zomer van vorig jaar introduceerde VMware een nieuwe licentiestructuur voor zijn vSphere-cloudomgeving. Waar de hoeveelheid licenties die een gebruiker moest afsluiten tot dan toe was gebaseerd op de hoeveelheid aanwezig fysiek geheugen en fysieke cpu-cores, werd dit gebaseerd op het aantal fysieke cpu's. Per cpu-licentie werd een hoeveelheid virtueel geheugen toegewezen, onder de noemer 'vRam'.
Veel klanten waren daar boos over, omdat ze voor ondersteuning van meer virtueel geheugen extra cpu-licenties moesten aanschaffen, terwijl ze die in de oude licentiestructuur niet nodig hadden gehad. Dat leidde tot hogere kosten voor een deel van de gebruikers. Vooral klanten met een klein aantal machines met stevige prestaties ondervonden hinder van de wijziging. De ophef leidde ertoe dat VMware de vSphere-licenties versoepelde, maar de wijziging werd niet volledig teruggedraaid.
Een jaar na de wijzigingen heeft VMware besloten dat toch te doen. Op zijn conferentie VMworld in San Francisco, waar Tweakers.net aanwezig is, maakte VMware-ceo Pat Gelsinger bekend dat het aantal benodigde licenties vanaf nu wordt gebaseerd op het aantal fysieke cpu's, en dat de vRam-beperkingen worden opgeheven. "We schrappen het woord 'vRam' uit het woordenboek", aldus Gelsinger. Hij zegt dat VMware daartoe heeft besloten na feedback van klanten.
De wijzigingen worden ingevoerd met de komst van vSphere-versie 5.1, die waarschijnlijk op 11 september zal uitkomen. De goedkoopste licentie zal 83 dollar kosten, zonder beperkingen op het aantal cpu-cores of virtueel geheugen, benadrukt VMware. De kosten kunnen oplopen tot circa 4500 dollar per cpu voor de duurste licentie.