Hoe ziet de basisschool eruit in een tijdperk waarin technologie steeds meer het klaslokaal binnendringt? Van digitale borden tot kunstmatige intelligentie: de digitale evolutie in het onderwijs gaat snel. Wat betekent dat voor het leerproces bij kinderen en voor de rol van de leraar?
De Nederlandse basisschool is vandaag de dag steeds meer digitaal ingericht. In vrijwel alle klassen hangt inmiddels een digitaal schoolbord - het bekende digibord - en zijn computers of tablets aanwezig. Rond 2009 had al ruim twee derde van de scholen een digibord, en tegenwoordig beschikt bijna elke school over één of meer interactieve schermen.
Leraren zetten IT vooral in voor klassikale instructie en organisatorische taken zoals presentaties en administratie. Een recente ict-monitor laat zien dat IT vooral wordt gebruikt voor communicatie en planning, maar vooralsnog weinig voor écht oefenen en toetsen op de basisschool. Tegelijkertijd ontstaan steeds meer nieuwe mogelijkheden: educatieve apps, online opdrachten en digitale leermethoden. Zo maakt een toenemend aantal basisschoolleerlingen gebruik van adaptieve leersoftware en oefentafels, waarbij het programma zich aanpast aan het niveau van het kind.
Ook generatieve AI-tools als ChatGPT vinden langzaam hun weg naar de klas: scholieren experimenteren ermee voor huiswerk, en leraren om lessen voor te bereiden, aldus Kennisnet.nl. Uiteraard nog niet bij de kleuterklassen of in de onderbouw, maar steeds vaker in de bovenbouw. Net als bij de toepassingen van AI in het middelbare en hoger onderwijs biedt dit kansen, denk aan snelle feedback, extra uitleg of gepersonaliseerde oefenvragen, maar ook uitdagingen en dilemma’s, zoals plagiaat, betrouwbaarheid en oneerlijke voordelen.
Bovenal staat één ding als een paal boven water: de potentie van IT in het basisonderwijs is groot. Leerstof kan anders worden uitgelegd, bijvoorbeeld via video of simulaties, en onderwijs kan meer worden gepersonaliseerd. Tegelijk blijven de effecten variabel. Onderzoek suggereert dat adaptieve leermiddelen gemiddeld een bescheiden positief effect hebben op de leerprestaties, en een iets groter effect bij exacte vakken, maar de resultaten hangen sterk af van context en doel. Zo bleek ook het digibord vooral een extra motivatiebron en instructiehulpmiddel, en verbeterde het leren alleen als leraren er didactisch verantwoord mee werken.
Uitdagingen: infrastructuur, vaardigheden en ongelijkheid
Toch zijn er flinke obstakels. Niet alle scholen hebben een even goede IT-infrastructuur en voldoende apparaten. Bandbreedte, wifi in klaslokalen en up-to-date hardware verschillen per school. Daarnaast is de docentenvariëteit groot; veel leraren voelen zich digitaal nog niet voldoende bekwaam om alle mogelijkheden te benutten. Professionalisering van leraren met IT-vaardigheden is noodzakelijk, want digitaal lesgeven vraagt andere vaardigheden dan de klassieke methode. Daarnaast dreigt digitale ongelijkheid. Leerlingen uit economisch zwakkere gezinnen beschikken thuis niet vanzelfsprekend over laptops, tablets of internet. Dat werd tijdens de coronaperiode pijnlijk zichtbaar. Zo wijst onder meer Kennisnet erop dat digitale oplossingen als zodanig ongelijkheid kunnen verminderen, maar zonder gerichte ondersteuning eerder tot een nieuwe kloof leiden.
Rond generatieve AI geldt momenteel dezelfde discussie. GenAI lijkt voor iedereen bruikbaar, leerlingen maken ‘flitsende’ werkstukken met ChatGPT, maar door betaalde premium-diensten af te nemen kunnen vooral beter gesitueerde gezinnen hun kinderen extra voordelen bieden. Ook toegankelijkheid is nog geen vanzelfsprekendheid. Digitale leermiddelen moeten bruikbaar zijn voor alle leerlingen, óók met dyslexie, visuele beperkingen of andere ondersteuningsbehoeften. Uitgevers werken aan betere toegankelijkheid, maar veel nieuwe adaptieve AI-ondersteunde materialen missen nog goede inclusie-features.
Technologische evolutie in het klaslokaal.
Onderwijsinnovatie sinds de jaren ’90:
Voor 2000: Traditionele krijtborden
Werkboeken en de overheadprojector waren de norm. Computerlabs met vaste pc’s bestonden, maar waren verre van standaard.
2000 – 2010: Digitaal schoolbord
Vanaf ongeveer 2005 begon het digitale schoolbord op te komen. In 2006 had nog slechts 10 procent van de basisscholen een digibord, maar in 2009 was dit opgelopen tot 67 procent. Rond 2010 had zo goed als elke school er één. Het digibord maakte klassikaal lesgeven interactiever, maar uiteindelijk bleken de didactische toepassingen nog vrij traditioneel.
2010 – 2020: Tablets en online methodes
Met de introductie van de iPad in 2010 kwam de tabletcultuur ook naar het onderwijs. Vanaf 2010 raakten steeds meer scholen enthousiast over het gebruik van iPads en Chromebooks in de klas. Verschillende onderzoeken en casestudies laten zien dat leerlingen spelenderwijs leren met tablets, al zijn er technische en didactische aandachtspunten. Tegelijk verschenen digitale leerlingvolgsystemen, e-books en online oefensites voor rekenen en taal. Adaptieve programma’s als Snappet werden op grote schaal ingevoerd (rond de coronacrisis waren bijna 3000 scholen aangesloten) en bleken de gemiddelde rekenprestaties te verbeteren. Ook ontstonden op platforms als Gynzy en Digikeuzebord interactieve oefenomgevingen.
2020 – heden: AI en aanpassen
De nieuwste fase draait om kunstmatige intelligentie en gepersonaliseerd leren. Mogelijkheden om generatieve AI zoals ChatGPT in te zetten voor automatisering van individuele feedback en het ontwikkelen van eigen leercontent worden verkend. Speciale reken- en taalapplicaties voeren continu analyses uit en sturen opdrachten op maat. Virtual reality / augmented reality en educatieve robots kunnen interessant zijn voor sommige scholen, maar worden tot nu toe meer als experiment dan op grote schaal ingezet. Belangrijk is dat er sinds 2024 ook formeel aandacht is voor digitale geletterdheid: de SLO presenteerde in maart 2024 conceptkerndoelen rond digitale vaardigheden, die in 2025 definitief én onderdeel van wetgeving worden.
Toekomstbeeld en kansen voor technici
Digitalisering en onderwijs raken steeds meer verweven. Er is belangstelling vanuit de techwereld; zo heeft de Onderwijsraad een speciaal lab genaamd Nolai opgericht om AI-toepassingen in het onderwijs gecontroleerd te testen. Voor technisch geschoolden die de overstap naar het onderwijs overwegen, biedt dit nieuwe mogelijkheden. Tijd die vrijkomt door ‘routine-IT’ zoals automatische toetsing of administratieve systemen geeft docenten ruimte voor meer persoonlijke begeleiding. En misschien zijn er IT-ers die op zoek zijn naar meer zingeving en daarom sowieso een overstap overwegen naar het onderwijs (incoming comments over salaris in 3, 2, 1)
Hoe dan ook; er is vraag naar it-coördinatoren en datateams binnen scholen die leermiddelen selecteren en beheren. Bovendien groeit het belang van informatiebeveiliging, privacy en netwerkbeheer in het onderwijs. Voor ontwikkelaars liggen er kansen in het maken van toegankelijke apps, betrouwbare toetssoftware en leermiddelen die écht adaptief zijn. Wel is kritisch blijven noodzakelijk. Technologie moet didactisch verantwoord en ethisch verantwoord worden ingezet. Zoals OCW concludeert, is een langetermijnvisie nodig op digitale geletterdheid en infrastructuur.
In de praktijk zijn de effecten gemengd: goede wifi en hardware zijn voor digitalisering een vereiste, en het lerarenpersoneel moet meekunnen in digitale vaardigheden. Maar als deze randvoorwaarden op orde zijn, kunnen nieuwe technologieën het onderwijs echt vooruithelpen.
Opkomst en ondergang van de iPad-school
In 2013 introduceerde Maurice de Hond de zogeheten Steve Jobs-school, later bekend als de iPad-school. Kinderen zouden met iPads hun eigen leerroute volgen, terwijl leraren vooral coach zouden zijn. Technologie stond centraal; het leerboek en het klaslokaal moesten op de schop.
Aanvankelijk sloeg het idee aan en meerdere scholen stapten in. Maar binnen een paar jaar doken de eerste problemen op. Zo sloot in 2016 de school De Voorsprong de deuren wegens een gebrek aan leerlingen. Omdat de school onterecht negen maanden onderwijsgeld bleef ontvangen, eiste DUO ruim 200.000 euro terug.
In 2018 ging de stichting O4NT (Onderwijs 4 Nieuwe Tijd) failliet. De onderwijsinspectie had eerder al kritiek op de kwaliteit, en financiële buffers ontbraken. Onderwijswetenschappers wezen op de valkuil van het centraal stellen van technologie zonder voldoende aandacht voor pedagogiek en didactiek. Jeroen Janssen van de Universiteit Utrecht stelde dat het idee dat technologie op zichzelf het onderwijs kan verbeteren, te simplistisch is.