Nederland heeft geen stabiele granietlagen, maar wel steenzout en klei. Zoutopslag kreeg een minder goede naam toen er een paar jaar geleden problemen bleken te zijn met de Duitse Asse-zoutmijn. Daar waren in de jaren zeventig tienduizenden vaten radioactief afval opgeslagen. Er waren scheuren ontstaan waardoor er water in de zoutmijn kan stromen. Dit pekelwater tast de vaten aan. Daarom is er besloten dit afval te verwijderen. Dat is een kostbare onderneming. “Wat geleerd kan worden van Asse is dat zoutmijnen door hun grote lege ruimte door de zoutwinning niet geschikt zijn voor de berging van radioactief afval”, zegt Verhoef. “In modern ontwerpen voor opslag in zout, wordt daarom niet meer zout uitgegraven dan nodig is voor het afval. En de ruimte die overblijft wordt opgevuld, vaak met zout. Zo zijn er geen lege ruimtes en wordt het afval volledig ingesloten.”
/i/2005324798.png?f=imagenormal)
In Nederland is het onderzoek naar kleilagen op enkele honderden meters diep in het noordwesten en zuidoosten, verder gevorderd. Die lagen bestaan uit de slecht doorlaatbare ‘Boomse klei’. In 2018 kwam Covra met een rapport waaruit bleek dat de opslag in deze kleilagen veilig is. En in november 2020 startte een nieuw onderzoeksprogramma naar eindberging dat hierop voortbouwt.
“We hanteren voor klei het Belgische supercontainerconcept”, vertelt Verhoef. Daarbij wordt het afval, omgeven door koolstofstaven van 3 centimeter dik, ingepakt in een betonnen buffer van 70 centimeter dik. Dit geheel komt in een roestvrijstalen omhulsel van 4 millimeter dik. Dit biedt een chemisch stabiele omgeving waardoor het afval langzaam corrodeert. Tegelijkertijd biedt het bescherming tegen de straling waardoor je de containers eenvoudiger kunt plaatsen. “Die containers hebben niet het eeuwige leven”, zegt Verhoef. “Dat is niet erg, want de belangrijkste barrière is de klei- of zoutlaag. Wat de container moet doen is tijdens die eerste, thermische periode van een paar duizend jaar, als er nog warmte uit het radioactieve materiaal komt, het afval insluiten. Verder houden we bij klei een maximale temperatuur van 90°C aan, om zeker te zijn dat het water in de klei niet kan verdampen en het materiaal stabiel blijft.”
In Nederland is geen grote haast, vanwege de beperkte hoeveelheid radioactief afval. Eindberging wordt pas vanaf 2130 nodig geacht en de regering hoeft er pas in 2100 een beslissing over te nemen. Wel stelde de regering al in 1993 dat het afval uit de geologische berging veilig terugneembaar moet zijn. Dit geeft ruimte om het functioneren van de eindberging te testen en het biedt de mogelijkheid voor hergebruik, mochten technologische ontwikkelingen dat in de toekomst mogelijk maken. “Nederland is een van de voorlopers op gebied van terugneembaarheid”, zegt Verhoef.
Naast de hierboven beschreven ondergrondse eindberging zijn er ook bedrijven, zoals het Amerikaanse Deep Isolation, dat kijkt naar boorgaten. Daarbij boor je één gang recht naar beneden of gedeeltelijk horizontaal om zo dieptes van meerdere kilometers te bereiken. Dat kan nog veiliger zijn, maar de diameter van deze gaten is beperkt, waardoor je er alleen kleine vaten in kwijt kan. Ook is het de vraag of je het afval kan terughalen. Het aantonen van de veiligheid en haalbaarheid hiervan is minder vergevorderd dan van de andere eindbergingen.
Covra kijkt ook naar internationale samenwerking, om een ondergrondse berging te delen. Verhoef: “Je gaat een systeem bouwen waar dat afval misschien wel meer dan honderdduizenden jaren moet zitten. Op die tijdschaal zijn landgrenzen eigenlijk betekenisloos.”