Microsoft heeft zijn onderwaterdatacenter voor de Schotse kust weer naar de oppervlakte gebracht en de staat van de 864 servers in de buis onderzocht. Volgens het bedrijf hebben relatief weinig servers problemen vertoond.
Microsoft heeft eerder deze zomer zijn 'datacenter' die bij het Schotse eiland Orkney in zee lag naar boven gevist. De buis met twaalf serverracks lag op een diepte van meer dan 35 meter en moest grondig schoongespoeld worden voordat deze geopend kon worden. Microsoft had de buis in de lente van 2018 onderwater gelaten als onderdeel van Project Natick.
Sinds die tijd analyseerde Microsoft de prestaties en betrouwbaarheid van de 864 servers in de afgesloten ruimte. De hypothese was dat de betrouwbaarheid van servers in een op de zeebodem gelegde afgesloten container hoger zou zijn, onder andere omdat onder deze omstandigheden geen negatieve invloed van roest door zuurstof, vochtigheid, temperatuurschommelingen en mensen zou optreden. Voordat Microsoft de container in 2018 afsloot, vulde het bedrijf de ruimte met stikstof.
In de twee jaar op de bodem van de zee, bedroeg de failure rate een achtste van die van datacenters op land, volgens Microsoft. De BBC schrijft dat het om acht servers gaat die problemen vertoonden. De initiatiefnemers denken dat vooral het gebruik van stikstof en de afwezigheid van mensen die systemen kunnen aanstoten verantwoordelijk is voor de relatief goede probleemratio. De teamleden van het project denken de inzichten te kunnen gebruiken voor de verbetering van datacenters op land.
Volgens projectmanager Ben Cutler kan Microsoft de bevindingen van Project Natick ook gebruiken voor zijn datacenter sustainability-strategie om verbruik, afval en watergebruik te minimaliseren. Cutler voorziet de combinatie van een onderwaterdatacenter met een windmolenpark op zee, waarbij een glasvezelkabel naar het land nog een back-upkabel voor de voeding bevat.